Doe maar alleen de puntjes. Ik heb daar wel even over getwijfeld van de week, toen ik thuis voor de spiegel stond. Ik ben toch, om een of andere reden, altijd wel benieuwd geweest, hoe het zou zijn, kort. Ik denk altijd dat dat niet kan, dat het mij niet staat, dat je er een strakkere kaaklijn voor moet hebben. Kijk, als ik mijn handen om mijn nek leg zie je het goed: mijn gezicht is te rond, het had hoekiger moeten zijn. Wat vind jij? Kan het, kort? Bij mijn gezicht? Hmm… Ah nee, weet je, hou het toch maar gewoon lang.
Het is veel voller geworden de laatste maanden. Schijnt erbij te horen. Maarja, ik raak het straks ook allemaal weer kwijt. Weet je wat zo gek is? Dit gebeurt allemaal, in mijn lijf – mijn lijf, en soms kan ik nog steeds niet geloven dat het waar is. Ik had gewoon nooit gedacht dat het zo ver zou komen. We zijn al drie keer uit elkaar geweest en zie mij hier nu zitten. Soms als ik hem voel - ik zeg hem, het wordt een jongetje, weten we al - dan roep ik Menno, maar die is op de een of andere manier altijd net te laat en dan voel ik dat het al voorbij is, maar dan legt hij zijn hand op mijn buik en zegt hij toch: ja schat, ik voel het ook, goh wat schoppen he. Terwijl ik ook wel weet dat hij het helemaal niet meer kan voelen. Maar dat zegt hij dan gewoon omdat hij het heel graag wil voelen.
Soms vind ik dat heel lief en soms word ik er verdrietig van. Of heel eerlijk, ik heb er weleens om moeten huilen. Ik ben de enige die het voelt, die het echt voelt, en hij moet het maar van me aannemen.
Ik moet trouwens heel snel huilen hoor. Dat zat er al vroeg in, denk ik. Ik was een heel ernstig kind, heel melancholisch. Hoe dat komt? Dat weet ik niet. Zo ben je geboren denk ik. Toen ik zes wa pakte ik een stok met een rode zakdoek eraan en toen zei ik: ik ga weg. Heel stellig, precies zo. Ik had dat vas in stripboeken ofzo gezien; dat van die knapzak, en mijn ouders moesten daar heel hard om lachen. En ja toen moest ik wel. Toen liep ik wat ongelukkig op en neer door de regen voor het huis want ik moest dus daad bij het woord voegen. Uiteindelijk bedacht ik dat ik weer naar binnen kon, met het excuus dat ik mijn spaargeld niet bij me had. En nu, als ik terugkijk, nu begrijp ik waarom ik dat deed. Zeggen dat ik weg ging, bedoel ik. Als kind geef je er verder geen uitleg aan maar doe je het gewoon. Maar, weet je, ik wilde helemaal niet weg. Ik wilde gewoon dat ze zeiden: maar we willen helemaal niet dat je gaat! We kunnen niet zonder je! We vinden je veel te lief! Maar dat zeiden ze niet. Ze lachten me uit. En als ik daaraan denk, dan… Wonderlijk toch, dat je jezelf zo, jaren later nog steeds kunt begrijpen…
Voel jij dat trouwens ook, dat het zoveel voller is geworden? He, waar had ik het nou over, sorry, ik raak de hele tijd de draad kwijt… Huilen! Daar had ik het over, stom eigenlijk, want over het algemeen gaat het heel goed. Menno is heel lief, helpt echt waar hij kan. Gisteren hadden we het over namen. Maar dát is moeilijk. Poeh. Er zijn zo veel namen. We vinden Jakob mooi, maar iemand zei dat het bedrieger betekent. Nouja. Dat wil je ook niet per se. Er zijn andere namen met betere betekenissen maar slechtere klanken. En wat kies je dan? Nu zoeken we dus een naam met beide, een die goed klinkt en een mooie betekenis heeft, maar dat is moeilijk. Echt heel moeilijk. Goh, weet je wat… Doe het toch maar. Knip het toch maar af. Zolang het nog maar in een staartje past. Het groeit wel weer aan.
Oef, wacht, ja, als deze stoel iets verder naar achter, dan… Zo. Ah. Ik. zit.