Die bijl. Ja, die bijl, dat was dus een misverstand.
Normaal stap ik echt niet met een bijl in de bus.
Normaal gesproken zou ik hem op de achterbank hebben gelegd, of in de kofferbak. Maar ze heeft de auto meegenomen toen ze wegging.

Ja, ergens snap ik het ook wel, er gebeuren echt hele rare dingen tegenwoordig.
Maar al die commotie...een beetje overdreven.
Die vrouw, die waar ik naast ging zitten. Wat een gevoel voor drama.
Maar ja, gevoel voor drama is tegenwoordig blijkbaar ook een talent.
En dan uw collega, die politieagent die op me afkwam alsof ik een wild dier was. ‘Rustig blijven meneer. Geef me de bijl, dan komt alles goed.’
Ik gaf hem de bijl. Natuurlijk gaf ik hem de bijl. Ik had geen kwaad in zin.
Ik nam hem mee naar huis. Omdat ik hem moest slijpen.
Ja, in mijn vak heb je niks aan een botte bijl.
Thuis heb ik zo’n ding, zo’n slijpapparaat, maak ik hem weer lekker scherp.
Ik kan hem wel naar de slijper brengen, maar weet je wat die vent daarvoor rekent? Nee, dat kan ik zelf wel.
Daar hoeven ze mij niks over te vertellen, ik kan prima mijn eigen bijl slijpen.

Ja, ik houd van mijn werk. Dat is belangrijk...dat je van je werk houdt.
Mijn vader zei altijd,’Als je van je hobby je werk kunt maken, hoef je nooit te werken.’ Ik houd ervan, van het ambacht. Want dat is het.
Daar komen de mensen speciaal voor naar mijn winkel.
Omdat ik het nog ambachtelijk doe.

Vroeger. Ja, vroeger kon ze echt genieten van een biefstuk. En dan kon hij haar niet bloederig genoeg zijn.
Een echte vleeseter, ja, dat was ze.
Maar sinds kort is ze dus vegetarisch.
Ze walgt van hetgeen ik doe, zegt ze.
Die arme dieren, ze moet er niet aan denken ooit nog een dier te eten.
Hypocriet. Ik zie haar nog zitten. Iedere vrijdag spareribs. Vaste prik.
Het vet op haar kin, haar tanden die het vlees van de botten scheurden.
Maar niet sinds ze met die links- of rechtsdraaiende yogaleraar is.
Dat watje. Met zijn spillebenen. En zijn ingevallen gezichtje.
‘Hij is tenminste gezond met zijn lijf bezig,’ zei ze vanmiddag, en ik zweer je dat ze even afkeurend naar mijn buik keek.

Kloven.
Wist ze het dan niet meer?
Hoe ze op vrijdag altijd langskwam in de slagerij en toekeek hoe ik mijn kloofbijl in het vlees liet neerkomen.
Het geluid van de splijtende botten.
Met één slag, dat was het mooist.
Maar nu wil ze alles smetteloos.
Een smetteloos leven, zonder mij.
Blijkbaar was ik dat, de smet in haar leven.
Ze kon er niet meer tegen, zei ze, de bloedspatten op mijn schort.

Nee hoor, ik gun het haar, haar nieuwe leven met haar macrobiotische vriend.
Als dat haar gelukkig maakt, mijn zegen hebben ze.
Dat ging ik haar dus vertellen vanmiddag.
Ja, ik had die bijl bij me. Ik zei toch al dat ik die moest slijpen vanavond.

En die yogaleraar. Die maakt nu elke avond weloverwogen en verantwoorde maaltijden voor haar klaar. Hij kan héérlijk koken, zegt ze.
Ze ziet er mager uit, mager en bleek. Net als hij.
Ik zei het tegen haar vanmiddag toen ik langsging.
‘Je bent mager, mager en bleek.’
Ze lachte en zei,’ ik voel me beter dan ooit.’
Beter dan ooit, beter dan met mij.
Ze bleef me strak aankijken.
Ze probeerde haar angst te verbergen.
Maar ik zag het.
Ze was nooit angstig toen we nog samen waren.
Nee, ik kon niet even binnenkomen, ze vond het ongemakkelijk zei ze.
Ze had het liever niet.

En ja, ik weet het zeker. Ik ben gewoon ben omgedraaid.
Ik ben naar de bus gelopen...geloof ik.
Ik ben gewoon naar de bus gelopen.
Ik had die avond nog een bijl te slijpen.