Dierbaar dorp aan de kust,
Al een jaar of twintig breng ik een groot deel van het jaar bij jou door, in een huis aan een laan aan het rand van het dorp. Vaak in de zomermaanden, maar ook in het voorjaar en zeker in het ijle najaar. Bij jou is alleen maar de zee te beleven, verder niks. Ja, er zijn een paar strandpaviljoens, maar die hij horen bij het water, het strand en de zon.
En die paviljoens zijn in het najaar gesloten.
Dan ben ik er graag om te werken aan een boek. Ik ga alleen vroeg in de ochtend naar het dorp Bergen vijf kilometer verder, Bergen binnen, zoals dat heet, om wat inkopen te doen en dan hoop ik dat ik niemand tegenkom die ik ken, want het mag niet te gezellig worden. Nee, het werken aan een roman verdraagt dat niet.
En jij, dierbaar dorp, staat het ook niet toe.
Daarom zorg je voor een leigrijze lucht, voor gebeurtenissen die er niet zijn, en af en toe mag ik van jou langs zee lopen, om te mijmeren, om doodlopende ideeën met de wind te laten meenemen en natuurlijk om naar de horizon te staren waar van alles gebeurt dat ook in mijn hoofd moet gaan gebeuren.
Ik vind het ook van het hoogste belang de weg naar je toe te noemen, het laatste gedeelte van de weg van het dorp Bergen naar Bergen aan Zee.
Zeeweg heet die weg, wat ik een goede naam vind. En midden in die weg is een bocht waar ik altijd even mijn adem inhoud. Het is net alsof de hemel daar opengaat, de hemel die eindeloos is, vol van het licht dat bij de zee hoort, vol van stilte die nergens zo stil is als bij jou, vol van wat de komende dagen en weken beloven.
Voor mij is het een van de stralendste plekken van de wereld. Ik krijg zin in alles waarin je maar zin kunt hebben, en ook voel ik de tere omhelzing van telkens nieuwe ontroering.
Tot over twee weken.