Lieve Anna,
Veroordeeld tot kleine draaicirkels in mijn werkkamer, stuiten mijn vingers al snel op mijn contrabas. Ik heb ‘m al ruim veertig jaar. De kop is ooit afgebroken, de stapel in de klankkast viel om bij het snaren verwisselen en bij een temperatuurschommeling sprong een scheur in het bovenblad.
Maar we struikelen nog altijd dezelfde kant op.
Anna, ik weet dat je al jaren piano speelt, je zat op het conservatorium en kunt nog altijd uren aan een stuk studeren. Naast schrijven is pianospelen je tweede natuur. Het leven met een instrument is een hoog goed. Het is je trouwste maatje, met wie je kunt zingen, schelden, schreeuwen, vertrouwelijk fluisteren en bovenal stil zijn.
Overkomt het jou nog vaak, dat samenvallen met de klank? Met het gebrul in het lage register en de boventonen in het hoge. En waar speel je jezelf naartoe? Naar de toekomst of het verleden, naar licht of donker? Of is de piano je de baas in fitheid en word je tijdens het spelen steeds vaker hard uitgelachen door die brede mond met achtentachtig zwarte en witte tanden?