Geachte heer Bernlef,
Hoelang is het geleden dat ik de boekenlijst-titel Hersenschimmen las, uw evergreen, die ook nu nog op de Nederlandse literatuurlijst op scholen te vinden is? Eerlijkheidshalve moet ik u bekennen dat ik mij in mijn schoolperiode er grotendeels uit redde met uittreksels die ik in de bibliotheek kopieerde en zo goed en kwaad als het ging uit mijn hoofd leerde voor mijn mondeling Nederlands. Ik weet niet eens of ik uw boek toen daadwerkelijk heb gelezen, maar dat doet er misschien ook niet toe. Ik herinner mij de beelden. Hoe de sneeuw een rol speelde in uw roman, hoe de herinneringen van Maarten uw hoofdpersonage vervaagde, en hij steeds verwarder raakte. Ik groeide op in het huis van mijn oma. Ze was vijfenvijftig toen ze stierf. Oud, vond ik toen, maar het was natuurlijk veel te jong. Ze bleef, integenstelling tot uw hoofdpersonage, tot het einde toe helder van geest, maar ook haar zag ik verdwijnen. Ze werd magerder, bleker, en leek te worden opgeslokt door de bank waarop ze lag. Ze stierf in het jaar dat uw boek uitkwam. Dat weet ik nog. En net zoals in uw boek sneeuwde het. Ik was dertien jaar, en het poëtische beeld dat u in uw roman had geschapen ben ik nooit vergeten. Sterker nog, ook ik heb mij laten inspireren door sneeuw als metafoor. In mijn tweede roman Het waanzinnige van sneeuw zegt de jonge Remy, het hoofdpersonage uit mijn boek hoe hij van de sneeuw houdt, en dat hij het prettig vindt om soms in de sneeuw te lopen en dan plots stil te blijven staan, net zolang tot vers gevallen sneeuw je voetsporen opvult en het lijkt of je ter plekke uit de hemel bent gevallen. Je hebt geen achtergrond meer, geen verleden. Je bent een met het universum, en de wereld ligt nog voor je open. Je kunt elk pad bewandelen dat je wilt, en niemand zal je veroordelen voor wie je bent, wat je bent of waar je vandaan komt. Dat is het waanzinnige van sneeuw.
Ziet u, zo heeft u mij toch geïnspireerd.
Later heb ik uw roman alsnog gelezen. Ik was al sadder & wiser. Ik was ook toen weer onder de indruk van uw boek, net als toen ik slechts wat zinnen van u had gelezen in het uittreksel. Je hebt kennelijk soms maar een goede zin nodig om een boek voor eeuwig te kunnen herinneren.
Veel later heb ik een buiging gemaakt voor u en uw werk en de openingszin van Hersenschimmen in mijn roman Onder een hemel van sproeten laten terugkomen. Het personage Claire in mijn roman, die net als uw Maarten lijdt aan dementie, laat ik tegen haar man zeggen, na een hevige sneeuwbui: ‘Misschien komt het door de sneeuw dat ik mij ’s morgens al zo moe voel.’
Deze zin is van u. Ik geloof niet dat een recensent of een oplettende lezer die zin eruit heeft gehaald. Maar dat doet er ook niet toe. Ik weet het. Dat is genoeg. En daarmee wil ik u danken voor uw schrijverschap en meesterschap.
Uw toegenegen Alex Boogers