Bent u de schrik van crimineel Nederland?
‘Nee. Zeker niet. In welk opzicht?’
U leert, simpel gezegd, de politie beter opsporen.
‘Mijn onderzoek richt zich erop hoe je meer informatie uit sporen haalt. Dat zorgt er ook voor dat onterechte veroordelingen niet meer zo vaak voorkomen. Dus meer mensen opsporen, maar ook minder vaak de verkeerde opsporen.’
Net zo belangrijk.
‘Belangrijker. We hebben een systeem waarbij we het belangrijker vinden dat er geen onschuldige mensen vastzitten, dan dat er schuldige mensen vrij rondlopen.
En technieken, met name dna-onderzoeken, kunnen daarbij goed helpen. In een aantal zaken hebben rechercheurs gezegd dat ze mensen alleen hebben kunnen uitsluiten door middel van dna-onderzoek. Anders waren ze zeker verdacht geworden en was het de vraag of ze in staat waren geweest hun onschuld te bewijzen. In Nederland zijn er enkele bekende zaken waarbij politie, Openbaar Ministerie en de rechters zich relatief weinig hebben aangetrokken van het feit dat het dna van de veroordeelde niet overeenkwam met sporen waarvan het voor de hand lag dat het dadersporen waren, zoals in de Puttense en Schiedamse moordzaken. Men was overtuigd de dader te hebben, omdat ze bekend hadden. Dat de sporen iets anders uitwezen werd wegverklaard.’
Heeft u De jacht op de match gezien?
‘Ja. Mooi om te zien hoe open er door de rechercheurs en de officier van justitie wordt gediscussieerd over alle dilemma’s.’
Iets gehoord wat u nog niet wist?
‘Nee, want in Kringen rond de dader, het rapport over grootschalige dna-onderzoeken dat ik met collega Edwin Kruisbergen heb geschreven, komt de zaak van de Utrechtse serieverkrachter – geanonimiseerd – ook voor. Die zaak hebben wij toen uitgebreid bestudeerd.’
Een dader die lopende het onderzoek twee keer is bezocht, die getipt is en geen alibi heeft, maar pas jaren later door toeval wordt opgepakt. Ontluisterend.
‘Hij weigerde mee te werken aan het grootschalig dna-onderzoek. Dat mag. Weigeraars vormen een groot probleem. Het is heel logisch dat men na een misdrijf weigert dna af te staan. In zeker vijf grootschalige dna-onderzoeken bleek een weigeraar de dader van het misdrijf te zijn. Het is wettelijk vastgelegd dat je niet iemand als verdachte kunt aanmerken, puur om het feit dat hij weigert mee te werken aan zo’n onderzoek. Het is vrijwillig. Je kunt niemand verplichten aan zijn eigen veroordeling mee te werken.
Aan alcoholtesten in het verkeer moet men meewerken. Het idee daarachter is dat je een gevaar voor de verkeersveiligheid kunt vormen. Ook is uit buitenlands onderzoek bekend dat verplichte dna-testen meer weerstand oproepen dan vrijwillige. In Nederland wil bijna iedereen wel meewerken aan een vrijwillig dna-onderzoek. Het probleem van de weigeraars wordt soms opgelost doordat familieleden dna afstaan. Dat is in de Utrechtse zaak ook gebeurd. Kwam een moeder haar dna afstaan, zodat daarmee haar weigerende zoon kon worden uitgesloten. Wettelijk was dat destijds nog niet geregeld, maar het gebeurde. Ook door familieleden van mensen die in het buitenland verbleven. De dader was ook niet de enige weigeraar en dat er twee tips over hem waren binnengekomen, betekent niet zo veel. Er kwamen zo veel tips binnen.’
Uit De jacht op de match bleek dat prutswerk van een profiler het politieteam parten heeft gespeeld.
‘Daar was ik wél zeer verbaasd over. Wat ik mij herinner was dat men niet zo veel met de bevindingen van de profiler had gedaan. Ik vraag me sowieso af of die profielen kloppen, want vaak blijken daders keurige huisvaders. Het probleem is dat dit soort profielen wordt opgesteld aan de hand van opgeloste misdrijven. En welke misdrijven worden opgelost? De misdrijven die naar de usual suspects leiden. Bij de moeilijk oplosbare zaken voldoen de daders misschien niet aan de standaard- ideeën die wij hebben over verknipte personen; dat maakt ze moeilijker oplosbaar.’