Buitenlandse sujetten
Omdat niet alle hulp van boven komt, golden in de mijn strenge veiligheidsvoorschriften, ‘Luchtdeuren altijd sluiten!’ en ‘Voor het betreden van de put, eerst aflichten met benzinelamp’, en denk ook aan de seinen voor de pijlertelefoon, waarschuwen borden die op de tentoonstelling te zien zijn. De benzinelamp doofde wanneer in de mijn gevaarlijke gassen aanwezig waren. Leden van de reddingsbrigade mochten niet ouder zijn dan 45, ondergingen een zware medische keuring en kregen een speciale opleiding. Een complete reddingsuitrusting, met draagbaar, gasmasker en in een cilinder verpakte blusdeken, is het pronkstuk van de tentoonstelling. Toch ging het soms fout. In 1958 kwamen in de Maurits zeven mijnwerkers door een instorting om het leven, drie Nederlanders, twee Italianen, een Pool en een Brit.
Aanvankelijk was het de bedoeling dat in de Staatsmijnen alleen Nederlanders zouden werken, maar niet iedereen had trek in zo’n zwaar en gevaarlijk beroep. Henri Poels, aalmoezenier in de mijnstreek, richtte een arbeidsbeurs op die alleen katholieke Nederlandse mijnwerkers wilde aantrekken, geen ‘buitenlandse sujetten die geheel de streek onveilig maken en (…) menschen die door hunne revolutionaire beginselen een gevaar zijn voor de samenleving.’ Toch kwamen na 1948 nieuwe lichtingen buitenlandse mijnwerkers. Opnieuw Polen en Sloven, die in Duitsland werden geronseld, waar ze voor het Amerikaanse leger hadden gewerkt, later gevolgd door Joegoslaven. Nederlandse mijnwerkers gingen juist in Duitsland werken omdat ze daar beduidend meer konden verdienen.
Ook de Maurits, ooit de grootste kolenmijn van Nederland, die tot 1967 een kleine honderd miljoen kolen opleverde, is al bijna een halve eeuw dicht. Veel materiële en immateriele herinneringen aan de mijnen zijn sindsdien verloren gegaan. Jansen: ‘Er is eigenlijk niet zoveel bewaard gebleven, er was weinig aandacht voor het industriële erfgoed. Hoe ging dat, veel zaken werden weggedaan omdat ze geen functie meer hadden. Pas als de kleinkinderen vragen gaan stellen, neemt de aandacht voor het verleden weer toe.’
De Westelijke Mijnstreek is er nog het best uit tevoorschijn gekomen. Hier werd een vette kolensoort gedolven, ‘vetkaol’, ongeschikt voor huisbrand, maar er zat wel cokes en gas in. Na bewerking kwamen allerlei producten vrij die de basis vormden voor een chemische industrie, ofwel de latere multinational DSM, een grote werkgever die zich inmiddels op hightech richt. De oude, Oostelijke Mijnstreek heet tegenwoordig Parkstad Limburg, waar de kleur zwart plaats heeft gemaakt voor groen.
And the winner is… Barbara. Mijnheiligen en migranten, De Domijnen 03 (v/h Museum Het Domein), Sittard, t/m 28 juni