‘Ik verveel me een beetje. Ik mag niet lopen, ik heb niks te lezen…’ aan het woord is Michel Houellebecq, die zojuist is ontvoerd. In de docufictie De ontvoering van Michel Houellebecq (Guillaume Nicloux, 2014)speelt de bekende schrijver zichzelf in een verhaal waarin hij enkele dagen van de radar verdwijnt door een ontvoering – een ludieke verwijzing naar september 2011, toen de schrijver inderdaad enige dagen zoek was terwijl hij verwacht werd in Nederland voor een promotie-evenement rondom zijn nieuwe boek De kaart en het gebied. Zulke verdwijningen zijn onderdeel geworden van de zelf-mystificatie waarmee Houellebecq nog beroemder wordt dan hij al is. Maar hij is ook in staat tot zelfspot, zoals blijkt uit de manier waarop hij zichzelf beschrijft in De kaart en het gebied - ‘De auteur van Elementaire deeltjes ging gekleed in een grijze streepjespyjama die hem vagelijk deed lijken op een gevangene uit een tv-feuilleton; zijn haar was door de war en vies, zijn gezicht rood, bijna als een couperoselijder, en hij stonk een beetje.’ Die ironie zien we ook in deze vermakelijke docufictie terug. ‘Het liefst was ik wielrenner geworden,’ zegt de schrijver. Het is een plagerige mengeling van documentaire en fictie: we zien de echte Houellebecq, die helemaal zichzelf lijkt te zijn. Maar in hoeverre deze geestige, gevoelige, twijfelende man echt naturel is, weten we natuurlijk niet. Met zijn ontvoerders praat de schrijver over zijn beroep: ‘Het is belangrijk dat je niks doet, dat je je gaat vervelen. Dan kan er wat in je hoofd gebeuren. Je moet helemaal vrij zijn, om iets te kunnen maken.’
Michel Houellebecq is ontvoerd! Het doet hem niet zo veel, zolang zijn ontvoerders hem maar rustig door laten roken, drinken en schrijven.
Moet je ook geleefd hebben, vraagt de ontvoerder, om te kunnen schrijven. ‘Nee hoor,’ zegt Houellebecq met geboeide handen, ‘niet meer dan een normaal mens. Ik heb zelf ook niet zo buitensporig geleefd.’ De ontvoerder, een ex-bokser, kijkt samen met Houellebecq naar oude wedstrijden van hem die hij van live commentaar voorziet. ‘Het is niet helemaal mijn ding, geloof ik,’ zegt de schrijver. Hij is daarentegen wel weer enthousiast over de gebraden kip die de moeder van een van zijn ontvoerders hem voorschotelt. De satirische toon doet denken aan zijn boeken, de gesprekken gaan over Le Corbusier en Poolse worsten. En tsja, misschien zal Houellebecq zijn ontvoering niet overleven… ‘Dat kan me niet zoveel schelen,’ zegt hij. ‘Ik heb al een beetje geleefd. Ik geloof niet meer zo in de toekomst. Zoals Kant zei: het is voldoende.’ Maar even later krijgt hij zijn eerste kickboxles, en daar lijkt hij best plezier in te hebben. En dan mag hij een taart met drie kaarsjes uitblazen: over drie dagen, beloven de ontvoerders, laten ze hem vrij. Voordat het zo ver is hebben ze nog een aangename verrassing voor hem geregeld. Houellebecq betreedt zijn slaapkamer en daar staat een jongedame in lingerie op hem te wachten: ‘Ik heet Fatima.’