De komende tien weken zien we in de VPRO-serie Maartens moestuin hoe Maarten ’t Hart spit, zaait, schoffelt, wiedt, poot, oogst en eet.

Ik begreep dat Machteld van Gelder [samen met Agnes de Ruijter verantwoordelijk voor de regie] er vier jaar over heeft gedaan om u over te halen om mee te werken. Waarom bent u uiteindelijk toch overstag gegaan?
‘Machteld heeft er volgens mij wel langer dan vier jaar over gedaan om mij over te halen. Waarom ik aanvankelijk niet wou, is omdat ik zo’n hekel aan filmen heb. Filmen bestaat voornamelijk uit wachten: wachten op het moment dat cameraman en geluidsman en regisseur na eindeloos overleg, scherpstellen, uitlichten, et cetera weer even een scène opnemen. En meestal moet die scène dan nog een keer over. Dat wachten vooral is dodelijk vermoeiend. Ik kan domweg niet lummelen, ik wil de hele tijd in actie zijn. Maar als ik, terwijl Machteld en de cameraman en de geluidsman met elkaar overlegden, ondertussen onkruid uittrok, riep Machteld: “Niet doen, dat willen we filmen!”
Ik heb uiteindelijk toch ja gezegd, omdat Machteld zo bewonderenswaardig en standvastig bleef aandringen. Op den duur ga je je dan toch verbeelden: blijkbaar denkt Machteld dat er iets bijzonders kan ontstaan, dus vooruit, laten we het dan maar doen, en wie weet is dat inderdaad het geval. Of dat ook zo is, weet ik niet, dat is aan de kijker ter beoordeling.’

Het seizoen waarin gefilmd werd, was qua weersomstandigheden nogal extreem. Een uitzonderlijk koud voorjaar, met zelfs vorst na IJsheiligen, gevolgd door een heel warme zomer. Wat voor consequenties had dat voor de tuin?

‘Vorig jaar waren de omstandigheden om te werken door het late voorjaar en de prachtige zomer vrijwel ideaal. Weliswaar konden we pas laat beginnen, maar ik vond dat prettig, want anders waren de draaidagen uitgesmeerd geweest over veel meer maanden. Nu moest alles in kortere tijd gefilmd worden, dus dat scheelde in de wachttijd. Je kon op een dag al van alles doen, omdat de tuinbonen laat waren, maar de kool vroeg, en dat kon dan in één keer.’

Krijgt u er nooit genoeg van om altijd in die tuin te werken?
‘Nee. Het is een buitengewoon prettige afwisseling ten opzichte van schrijven. De hele dag achter je bureau is tamelijk slopend, dus bij mooi weer naar buiten is erg plezierig. ­Bovendien kun je schoffelend en wiedend heel goed nadenken over de volgende zin in een verhaal of roman. Ik kan het elke schrijver aanbevelen om een moestuin ernaast te hebben.’

Wat is de mooiste tuinmaand?
‘Juni is de mooiste maand in de tuin. Dan heb je al aalbessen en kruisbessen, je eet de laatste tuinboontjes, de eerste nieuwe aardappeltjes kun je oogsten, als je sperziebonen in een plastic tunneltje hebt gelegd, kun je die al gaan plukken, er zijn verse, jonge erwtjes en capucijners, er is snijbiet, er zijn jonge bietjes – geweldig.’
 
Volgt u de voedseltrends een beetje? Wat vindt u van al die superfoods die nu ineens zo in trek zijn? Eet u ook alleen nog maar speltbrood?

‘Voedseltrends volg ik helemaal niet. Superfoods, daar doe ik niet aan, ik weet amper wat het zijn. Speltbrood is nep, ook in spelt zitten gluten, en het is flauwekul dat tarwebrood vanwege de gluten slechter verteerbaar zou zijn dan speltbrood. Spelt is een vrij dure meelsoort, dus door speltmeel zitten altijd andere meelsoorten gemengd die goedkoper zijn, want er wordt niet op toegezien of je pure speltmeel hebt. Spelt is pure volksverlakkerij.’

Wat zijn uw favoriete gewassen?
‘Mijn favoriete gewassen zijn tuinbonen, erwten, capucijners, Rattes d’Ardèche aardappels – jammer dat ze zo vatbaar zijn voor schimmel –, jonge, kleine courgettes – kun je verrukkelijke soep van maken –, sperzieboontjes, verse jonge bietjes en spitskool.’

Zit u wel eens gewoon rustig een boek te lezen in de tuin?
‘In de tuin lees ik nooit een boek. Om te lezen ga ik altijd binnen zitten. Zit je in de tuin, dan word je steevast gestoord door insecten die op je neerstrijken of door een winterkoninkje dat vlak bij je oor gaat zitten kwetteren. Nee, in de tuin lezen is veel te onrustig. Ben ik in de tuin, dan werk ik in de tuin, luieren doe ik nooit.’
 
Experimenteert u na al die jaren nog wel eens met nieuwe soorten of houdt u het liever bij de dingen die het altijd doen?
‘Ik experimenteer nog zelden met nieuwe gewassen. Tuinmelde wil ik wel weer eens gaan proberen, dat smaakt heel erg lekker, maar is nogal kwetsbaar. Het geldt voor al die oude groenten. Ze zijn vrij moeilijk te telen en daarom worden ze ook nog maar zelden geteeld. Ik zou nog wel eens zeekool willen proberen, en crosne, maar ’t zijn lastige groenten. Je wilt toch graag wat resultaat van je werk hebben, en niets is nu eenmaal lekkerder dan verse erwtjes, dus waarom dan moeilijke dingen gedaan?’
 
Wat is het grootste misverstand over moestuinieren?

‘Het grootste misverstand is dat je er geld mee bespaart. Alleen al aan zaden geef je veel geld uit. Als je in Leiden op zaterdag aan het einde van de marktdag langs de kramen trekt, kun je overal groenten en fruit voor een habbekrats krijgen, want de kooplui willen van hun waar af. Ze hebben geen zin om het weer in te pakken en mee te nemen. Dus als je wilt bezuinigen op je uitgaven voor groenten en fruit, moet je niet zelf gaan telen, maar laat naar de markt gaan.’

‘Wie lekker wil eten zal op de klei moeten zweten,’ wil het gezegde. Is het echt zo dat oogst van de klei beter smaakt dan van het zand? Of zeggen kleibezitters dat vooral om de moed erin te houden?
‘Op zand telen is makkelijker dan op klei telen, maar zandaardappels zijn lang zo lekker niet. Zand laat het regenwater makkelijk door, dus heb je een natte zomer, dan zit je goed op het zand, en zijn je producten uitstekend bruikbaar. In een warme, droge zomer, zoals die van vorig jaar, zit je beter op de klei, want klei houdt het water vast. Belangrijker dan de grondsoort is de hoeveelheid zon­uren. Hoe meer zon, hoe beter. Dat geeft de doorslag, en niet het verschil tussen zand en klei.’

Uw boek De groene overmacht is alweer tien jaar oud. Bent u in die tien jaar tot nieuwe inzichten gekomen?
‘Tot nieuwe inzichten ben ik, geloof ik, na De groene overmacht niet gekomen. Je leert elk jaar wel weer iets bij, maar elk tuinjaar is ook weer anders dan het jaar daarvoor, dus je moet je steeds aanpassen en naar bevind van zaken handelen. Vorig jaar was een extreem rupsenjaar. Daardoor deden de kolen het heel erg slecht, die werden tijdens het opgroeien al door de rupsen aangevallen. Daar was ik niet op voorbereid, want dat had ik nog nooit eerder meegemaakt.’
 
In de afleveringen die ik heb gezien, zag ik geen bokje. Komt er geen opvolger meer voor Jozef? 
‘Het is heel erg leuk om een geitje en of bokje te hebben, maar toch ook nogal problematisch, want vroeg of laat breken ze los en dan eten ze in no time al je groenten op. Dus ik heb toch maar besloten om na de dood van Jozef geen nieuw bokje meer te nemen. Ik had een pauw, maar die snoepte alle sperzieboontjes op, zo van de stokken, dus die heb ik weggegeven. Het ging me heel erg aan mijn hart, want het was een geweldig leuk beest, maar geen enkel gewas was veilig voor hem. Ik denk erover om twee alpaca’s te nemen, die zijn zo mooi, die hebben zulke prachtige ogen, en die schijnen zich te beperken tot het eten van gras, dus dat is misschien een idee.’  
 
U hebt een heel grote tuin en jullie zijn maar met z’n tweeën. Bovendien probeert u om niet te veel te eten. Wat bezielt u om die enorme tuin te blijven onderhouden?
‘Ik heb wel een grote tuin, een hectare om precies te zijn, maar er zijn twee boomgaarden, en een groot deel is bos. Daar heb je geen omkijken naar. Maar tien procent van de grond is in gebruik als moestuin. Zelfs op die tien procent teel je echter in het hoogseizoen nog te veel voor twee personen, maar wat ik teveel heb, geef ik weg aan mijn zwemvriendinnen. Qua onderhoud valt de tuin best mee, omdat ik er niet naar streef er een modeltuin van te maken.’

U maakt in elke aflevering een paar eenvoudige gerechten met oogst uit de tuin. Hoe ziet uw ideale zelfgeteelde maaltijd eruit?
‘Mijn ideale zelfgemaakte maaltijd ziet er als volgt uit: Rattes d’Ardèche aardappeltjes, gestoomd tot ze net gaar zijn, verse tuinboontjes, even geblancheerd en met wat bonenkruid eroverheen, een omelet van verse eigen krielkippeneitjes waar verse, jonge kleine erwtjes in meegebakken zijn. Crème fraiche erbij om de aardappeltjes van een vleugje room te voorzien. En vooraf een soepje van jonge courgettes.’    

Hebt u voor de serie dingen gedaan in de tuin die u anders niet had gedaan?
‘Ik heb alles voor de camera net zo gedaan als ik het anders altijd doe. Wel heb ik de tuin wat netter ingericht dan anders. En de paden waren breder dan normaal het geval is, omdat Maarten Kramer altijd met de dolly wou werken, een lange rails waarop de camera heen en weer kan rijden. En ja, die brede dolly moest natuurlijk wel neergelegd kunnen worden.’
 
Is het fijn om na het vorige seizoen, waarin er voortdurend een cameraploeg in uw tuin rondliep, het erf nu weer voor uzelf te hebben?
‘Het is wel fijn om de tuin weer voor mezelf te hebben, maar ik mis de gezelligheid van de cameraploegen ook wel een beetje. Machteld en Agnes waren buitengewoon plezierige regisseuses om mee samen te werken. Ze hebben me echt vertroeteld en ook dat mis ik. Het was heel erg plezierig om met Maarten Kramer samen te werken, en de geluidsmannen die allemaal Rob heetten waren ook een feest om mee om te gaan. Er was ook één keer een cameravrouw, Menke, waar ik meteen verliefd op werd – mij vond ze ook wel leuk, geloof ik – , maar die is helaas nooit meer teruggeweest; ik denk omdat Machteld dacht: verliefdheid, dat kunnen we niet hebben.’
 
Als mensen na het zien van uw serie ook een moestuin willen, waar moeten ze dan mee beginnen?
‘Als je een moestuin wilt beginnen, start dan met dingen die het altijd goed doen, zoals tuinbonen en snijbiet en sla. Probeer niet meteen moeilijke dingen uit zoals bloemkool, want dat lukt dan meestal niet en dan raak je gedemoraliseerd. En hou het klein: hoe groter je tuin is, hoe meer je bezig bent om het onkruid onder de duim te houden. Het wezen van moestuinieren is toch schoffelen en wieden, daar moet je op voorbereid zijn, en dat moet je ook willen doen.’

Illustratie: Joost Bakker