Blauwe plekken
‘Het gevoel moet er altijd zijn tussen jezelf en de degen. Je moet mij niet vlak voor de wedstrijd een ander degen geven.’ Is de degen ook een soort vriend van hem, iets wat hij koestert en thuis in het voorbijlopen af en toe even aanraakt? ‘Nou, dat niet, ik breek gemiddeld zo’n twaalf degens in een jaar. Maar ik hou dan wel dezelfde handgreep, het nieuwe staal schroef je er zo op.’ Die ene greep koestert hij dus wel? Het is niet zo dat je zestien grepen hebt? ‘Wel een stuk of tien, maar allemaal zo’n beetje hetzelfde. Heb ik ooit eens gekocht, tien stuks van dezelfde, handig.’ Zijn masker dan, ook geen bijzondere band mee? ‘Als ik dat masker op doe, is de concentratie er van het ene op het andere moment, dat heeft iets magisch, maar verder, nee, het zijn gewoon spullen.’
In de hoek van de zaal oefenen een paar kinderen tegen elkaar, niet meer dan twee turven hoog. Ook zij dragen die witte pakken en gaan verscholen achter dat zwarte masker. Als eentje wordt geraakt, krimp je als kijker onwillekeurig toch een beetje ineen. ‘Die pakken zijn heel dik,’ zegt Tulen, ‘je draagt een ondervest, een schermvest, een handschoen aan de gewapende hand zodat een wapen niet in de mouw kan schieten. Natuurlijk heb je wel eens blauwe plekken. Maar volgens mij is er nog nooit iemand aan doodgegaan.’ Dat laatste klopt echter niet, weet ik inmiddels. Kent Tulen dat verhaal dan niet van Vladimir Smirnov, de olympisch kampioen van 1980? Tijdens het wk van 1982 brak de degen van zijn tegenstander en doorboorde Smirnovs masker, zo door zijn oog, recht in het brein. Hij lacht: ‘Nee, nooit van gehoord’. Niemand heeft hem dat ooit verteld? ‘Nee. Maar het is nu superveilig. De degens zijn gemaakt van speciaal maraging staal. Dat breekt altijd zo af dat nooit een punt ontstaat. En het masker kan nu 1600 newton opvangen. Dat is best veel. Vrouwen dragen voor de borst een extra plastic plaat, de mannen een kruisbeschermer.’ Kruisbeschermer? Ja, maar zelf doe ik daar niet aan. Je wordt er niet vaak geraakt, alhoewel, als het gebeurt doet het natuurlijk wel pijn.’ Maar als je iets beschermt, dan toch je kruis? ‘Ja, maar het zit niet fijn, en je moet ook gewoon afweren, daar heb je die degen tenslotte voor.’ Betekent dat ook dat hij helemaal geen angst kent? ‘Nou, als iemand met zo’n degen op je af komt is je eerste reactie toch achteruit stappen. Maar het is niet de angst voor een degen, en als iemand op je af komt dan weer je af of steek je gelijk zelf.’ Instinct? ‘Nee, conditionering, je weet wat je kunt doen, je hebt zo vaak geoefend, je hebt zo vaak zo gestaan, ook in je gedachten.’
Zoals Jonathan Pengel thuis in zijn hoofd springt, kent hij ook zoiets? Is hij ook altijd met dat schermen bezig? ‘Nou ja, ik heb thuis een kussentje opgehangen aan de muur, en als ik dan televisie kijk sta ik met mijn degen zo een beetje tegen dat kussen aan te prikken.’ Maar je kunt toch niet tegen dat kussen aanprikken en tegelijkertijd televisie kijken? Weer lacht hij: ‘Na een tijdje wel hoor, ook dat is een kwestie van oefening, ook daar kun je heel goed in worden.’