Dat de lastige dagen dan echt zijn aangebroken, weet ik als ik op een maandagochtend seconden lang naar een appel in mijn hand sta te kijken en vooral naar die bruine plek in het midden. Ik schil niet, maar vraag me af waar ik zal beginnen met schillen. In de spelshow zou ik nu al achter-- lopen.
Ik schil waar de plek zit, van boven naar beneden, maar daaronder is het natuurlijk nog steeds bruin, misschien toch eerst helemaal schillen. Nu ga ik weer van links naar rechts, zoals gewoonlijk, maar bij de bruine plek aangekomen, haal ik die toch eerst weg voor ik verder schil. De schil komt er in vele stukken vanaf en ik doe er drie keer zo lang over als vorige week.
Natuurlijk zie ik nu op tegen de dag. Als
alleen al een appel schillen zo’n heisa is, laat staan wat er dan nog volgt.
Gelukkig is daar het geheugen. Ik weet dat er vanzelf weer tijden komen waarin ik kampioen appelschillen ben, alleen niet vandaag. Godzijdank is er ook mijn gebruiksaanwijzing die met de jaren leesbaarder wordt.
Ik ben zo’n recept voor bechamelsaus waarin staat: ‘Schrik niet; het wordt een soort klont, maar dat komt goed!’
Ik ben deze week een soort klont, maar ik probeer niet te schrikken en roer stug door.
‘Blijven roeren,’ zal ik deze week steeds weer tegen mezelf zeggen, de saus wordt vanzelf glad en perfect.
Ik kan overigens ook heel goed bechamelsaus maken, maar deze week neem ik het risico niet.
De bechamelsaus is vernoemd naar Louis de Béchamel, een financier en hoveling van Louis XIV. Het is niet helemaal duidelijk wie de bechamelsaus heeft bedacht. Als meneer Béchamel er zelf al iets mee van doen had, dan was het alleen omdat hij een oudere saus zou hebben geperfectioneerd. Maar er wordt vooral gezegd dat de saus naar Béchamel is vernoemd om de financier te vleien, een gesponsorde saus dus.
Zeker weten we het allemaal niet. Misschien was het wel vanwege zijn klonterige humeur waar ze nooit van op aan konden, maar durfden ze hem dat niet te zeggen.