Dat verbaast me, maar niet lang. Ik begrijp al snel dat ik dacht dat ik niet zou moeten krabben, en dus die ingebeelde, krabbende hand meteen een mep gaf, waardoor de knie een onverdiende klap kreeg.
Zo lopen op het minuscuulste niveau werkelijkheid en fantasie door elkaar. Niet in een chaotische bende, maar in een prima te volgen logica. Ik mep mezelf alleen met reden.
Er zijn dagen waarop ik al die redenen voor mijn gedrag probeer te achterhalen en ik word er knettergek van. Ik word nooit gek van de chaos, maar van een overdaad aan rede.
Tijdens het maken van het ontbijt, en de schoollunch voor mijn dochter, vraag ik mezelf: ‘Waarom pak je nou de pindakaas, terwijl je fruit aan het snijden bent?’
‘Omdat ik ’m zag staan en meteen dacht dat ik ook brood moest smeren.’
‘Ja, maar je was al met dat fruit bezig en nu laat je alles vallen vanwege die pindakaas en je kunt beter eerst het ene karwei afmaken voor je aan het andere begint.’
‘Gelijk heb je,’ en ik ga weer fruit snijden.
‘Ja, smeer nu maar eerst die boterham nu je daar toch aan begonnen bent,’ dus ga ik terug naar de boterham, terwijl ik het schilmes voor het fruit al in handen had. Ik wissel van mes en weer terug. Dan beweeg ik even helemaal niet meer en haal rustig adem.
‘Smeer nou die boterham maar.’
‘Ja.’
Dit alles gebeurt niet hardop. Het is een logisch verhaal, maar als je me bezig ziet, lijkt het chaos.
Ik smeer die boterham en denk: als ik mezelf nou niet zou toespreken of bevragen, zou ik vast maar een keer van karwei hebben gewisseld en niet vijf keer, dus wat schiet ik nou op met dit verstand?
Nu wil ik opzoeken wat Chesterton daarover schreef, laat het mes alweer los, loop de keuken uit en roep natuurlijk in gedachten dat ik eerst die boterham moet smeren.
Ik stok even in mijn gang, maar snauw dan naar mezelf dat ik mij met rust moet laten, loop naar de kamer, pak het boek en zoek de juiste passage.
‘De gek,’ schrijft Chesterton, ‘is niet iemand die zijn verstand verloren heeft. De gek is iemand die alles verloren heeft, behalve zijn verstand.’