Ik ruimde mijn keukentafel op. Maar als in een droom waarin je loopt maar niet vooruit komt, werd de tafel niet opgeruimder.

Folders die ik nog wou lezen bleven liggen. Flyers van buurtfestivals die nog niet waren geweest konden ook niet weg. Die kaarsen moesten daar staan. Er lag een boek dat ik inderdaad nog ’s beter wilde bekijken en een tekening van mijn dochter die ze net had gemaakt. De beker met pennen die daar hoort, kiepte ik om. Behalve pennen zaten er spijkers in, paperclips en scherven van de keukenla die ik nog wil lijmen. Ja, dat moest een andere plek hebben, maar eerst zette ik twee glazen in de vaatwasser en ik wou de tafel afnemen. Die spijkers, scherven en paperclips lagen nu in de weg. Ik stond er even mee in mijn hand en gooide ze toen maar weer terug in de beker met pennen en ik dacht aan mijn oude schoonvader.
Als we bij hem op bezoek waren zaten we altijd rond de grote keukentafel. De laatste jaren van zijn leven lag die tafel steeds voller. Stapels papieren, brieven, folders, schroefjes, fruit, de poes, kruiswoord puzzels, kranten, pillendozen, pennen, brillen, gehoorapparaat, batterijen, dropjes. Vaak was hij iets kwijt. Soms vroeg hij of je mee kon helpen zoeken.
Het een na het andere familielid bood hem aan om te helpen opruimen.
‘Wat is dit?’
‘Dat is van de thuiszorg, laat maar op de stapel.’
‘En waar zijn deze voor?’
‘Dat zijn schroeven van de ketel, laat daar maar liggen.’
‘Wat wil je met dat boek?’
‘Da’s een goed boek. Leg maar terug.’
‘En dit?’
‘Dat is een gedicht over de Boerenoorlog, maar ik ben het laatste couplet vergeten. Ik kom er nog wel op. Da’s een mooi gedicht, ken je dat?’
‘Dit?’
‘Ah, dat is een brief van mijn zuster, ligt die daar?’
‘Moet die ergens anders heen?’
‘Neu, laat maar liggen.’
Je kon echt heel aangenaam een hele middag met hem opruimen. Dan wist je aan het eind wat alles was, met een beetje geluk had hij weer het hele gedicht over de Boerenoorlog voorgedragen en alles lag nog op precies dezelfde plek.