Er was paniek. Er was geen tijd genoeg en het ging me niet lukken. Ik wist het zeker, het ging allemaal niet meer. Ik belde mijn moeder.
Mijn moeder kwam mij bijstaan, ze ruimde mijn kasten op en ze stofzuigde de gang. Dat stofzuigen was zinloos, want toen de deur openging voor de postbode woei de iepensneeuw naar binnen.
‘Ach ja,’ zei mijn moeder, ‘vorig jaar was ik hier ook rond deze tijd, want ik weet nog dat dat spul hier steeds naar binnen kwam.’
Ze had gelijk, vorig jaar was er rond dezelfde tijd dezelfde paniek. Ik zag de afgelopen jaren aan mijn geestesoog voorbij trekken en ik realiseerde me hoe iedere lente mijn paniek oploopt tot een hysterisch hoogtepunt. Dat is een beetje sneu natuurlijk. De iepen verliezen hun zaadjes, ik roep moord en brand en alles loopt toch weer goed af. Jaar in jaar uit.
Ik begon te zwijgen over de paniek tegenover mijn vrienden, want hardop hoorde ik nog beter hoe repetitief het deuntje was. De angst dat ik mijn vrienden verveelde stuwde de paniek nog wat op, maar de verveling die ik mijn vrienden toeschreef sloeg over op mijzelf en op een dag was ik de paniek zat. Ongeluk is erg, maar verveling is een ramp en ik besloot om te doen alsof er niets aan de hand was.
‘Goed,’ zei ik, ‘normaal gesproken schrijf ik nu aan mijn boek in de hoop dat ik op tijd klaar ben, maar nu ga ik schrijven alsof het heus wel op tijd af zal zijn. Wanneer ik gewoonlijk, zodra het lukt nog even tussendoor de boodschappen doe, doe ik nu nog gemakkelijk even tussendoor de boodschappen. In plaats van als gebruikelijk doodsbang te zijn dat ik niet lang meer zal wegkomen met wat ik doe, wie ik ben en hoe ik eruit zie, zal ik nu doen alsof er niets aan de hand is.’
Ik glimlachte en voelde me ongehoorzaam. Ik was een rebel. Neuriënd ging ik aan het werk.
De dag waarop ik deed alsof er niets aan de hand was, verliep zonder noemenswaardige strubbelingen. Ik deed mijn eigen leven na, heel precies, het leek net echt, maar ik deed het als iemand die dit een volkomen legitiem leven vond. Het was een weergaloze act en niemand had het door.
Er was paniek. Er was geen tijd genoeg en het ging me niet lukken. Ik wist het zeker, het ging allemaal niet meer. Ik belde mijn moeder.