Het overkwam me de afgelopen weken een paar keer dat mijn goede humeur als een pudding ineenzakte op het moment dat ik mijn teen stootte of mijn fietsslot liet vallen. Het gebeurde alleen wanneer ik vlak ervoor erg tevreden was geweest met mezelf. Ik fietste door de stad in de vrolijke waan dat ik alles goed voor elkaar had en dat de mensen dat aan mij zagen. Maar dan schoot ik met mijn hak van de trapper, bezeerde mijn been en meteen was het helemaal mis en fietste ik met gebogen hoofd terug naar huis, de blikken van mijn medemensen vermijdend.
Hoogmoed komt voor de val, maar de val werpt je nooit terug op je plaats, hij werpt je nog veel verder terug naar achter. Ik werd door een kleine fout niet weer een gewone sterveling, maar nog veel minder dan dat: een mislukt mens, iemand die zich beter kan verbergen. Ik moest dus stoppen met die hoogmoed, want die maakte me veel te kwetsbaar.
Nu besluipt de eigendunk me vaak ongemerkt, dus moest ik alert zijn. Ik testte mijn hoogmoed door mij steeds af te vragen: als ik nu struikel over een stoeptegel, tast dat dan mijn humeur aan? Als ik nu in de tramrails terecht kom met mijn fiets, schaam ik mij dan buitenproportioneel? Als mijn tas hier valt, is dat dan echt heel erg?
Ik probeerde mij te gedragen als iemand die zomaar, probleemloos kon vallen. Ik probeerde iemand te zijn die over een stoeptegel kan struikelen zonder daarmee te transformeren in een sukkeliger soort mens. Alsof het struikelen een natuurlijk onderdeel van het lopen kan zijn.
De eerste dagen leek dit een geweldige vondst. Er kroop iets aards in mijn gedrag en mijn humeur was niet meer zo wankel. Maar na een week ging het me kwellen om iemand te zijn die op ieder moment kan vallen. Het was alsof die wetenschap me opat en elke dag was ik iets kleiner dan de dag ervoor. De gevaren groeiden als vanouds. Ik moest stoppen me het vallen voor ogen te houden, anders kon ik geen stap meer zetten en kon ik net zo goed meteen gaan liggen.
Ik keek nog eens goed naar die vrolijke arrogantie, die ik als een ouwe jas in de vuilnisbak had gestopt tussen de koffieprut en de sinaasappelschillen.
Gelukkig voelde ik me niet te goed om mijn handen smerig te maken. Ik stroopte mijn mouwen op en haalde mijn eigendunk onder de stinkende vuilnis vandaan.
Het overkwam me de afgelopen weken een paar keer dat mijn goede humeur als een pudding ineenzakte op het moment dat ik mijn teen stootte of mijn fietsslot liet vallen. Het gebeurde alleen wanneer ik vlak ervoor erg tevreden was geweest met mezelf. Ik fietste door de stad in de vrolijke waan dat ik alles goed voor elkaar had en dat de mensen dat aan mij zagen. Maar dan schoot ik met mijn hak van de trapper, bezeerde mijn been en meteen was het helemaal mis en fietste ik met gebogen hoofd terug naar huis, de blikken van mijn medemensen vermijdend.