Na een half uur hardlopen bereikte ik de laatste kruising die ik moest oversteken om bij mijn eigen straat uit te komen. Dit was het moment om een eindsprint in te zetten maar ik stopte en zuchtte. Ik kon niet meer.
Ik kon best maar ik hou niet van de eindsprint. Vlak voor de finish stoppen, dat snap ik. Als ik moe ben op oudejaarsdag en twijfel of ik tot middernacht wil opblijven ben ik vooral moe om kwart voor twaalf ’s avonds.
Ook schoonmaken doe ik niet tot het einde. Ik kan de hele vaat wegwerken, stofzuigen en dweilen en dan stoppen zonder nog even het aanrecht af te nemen, zodat het er net niet schoon uitziet. Het ergste is achter de rug, ik mag vast gaan zitten en dat doe ik.
Ik heb een jaar lang als een dolle aan mijn boek gewerkt. Toen ik wist dat het goed kwam, er moesten nog maar een paar veranderingen worden doorgevoerd, zei ik: ‘Ik kan niet meer.’
Als ik zeg: ‘Ik kan niet meer,’ is dat doorgaans niet waar. Ik zeg het pas als ik weet dat ik het toch wel ga halen. Dan mag ik zwak zijn.
Ik vermoed dat geliefden daarom ook huilen als ze elkaar na lange tijd weer zien. Ze huilen niet tijdens het missen, ze proberen het missen te vergeten maar zodra het missen voorbij is, ze de ander eindelijk in hun armen houden, dan huilen ze. Ze hebben de finish gehaald, ze hoeven niet meer sterk te zijn.
Dat met dat huilen, dat snap ik wel, je houdt het niet tegen. Maar dat gezucht van mij vlak voor ik klaar ben, daar lijkt moedwil aan te pas te komen, het verlangen om zwak te zijn. Het is een dwaas sentiment. Echt zwak zijn, daar is geen lol aan. Net zoals ‘lekker ziek zijn en een beetje lezen,’ ook niet bestaat. Als je ziek bent voel je je ellendig en wou je dat je beter was.
Ik wil er vanaf, van dat pessimistisch zwakheidssentiment, want het is niets meer dan dat: sentiment. Ik zeg immers nooit: ‘Ik kan niet meer,’ als er nog veel moet gebeuren. Ik veroorloof mij geen pessimisme wanneer ik weet dat ik het pessimisme niet aankan. Als je mij pessimistisch treft, ben ik bijna klaar.
Na een half uur hardlopen bereikte ik de laatste kruising die ik moest oversteken om bij mijn eigen straat uit te komen. Dit was het moment om een eindsprint in te zetten maar ik stopte en zuchtte. Ik kon niet meer.