Na de griep fiets ik op een dag heel langzaam naar school en haal mijn vierjarige. Op het schoolplein springt ze in de plassen en ze roept: ‘Ik hou van regen.’
We gaan snoep scheppen bij de Etos en zij zegt: ‘Jammie, ik vind snoep fantastisch.’
Ze houdt van het woord ‘jammie’. Behalve een kind, is ze een parodie op een kind. Ze zwaait naar de verkoopster als we de winkel verlaten. Ik glimlach er sloom achteraan.
Ik lijk wel een dode, naast haar. Ik probeer het aan de griep te wijten.
Als ze ’s ochtends zingend op mijn fiets klimt of: ‘Hallo grappige bakker,’ roept, naar de bakker aan de overkant, zeggen voorbijgangers vaak iets als: ‘Zo, die heeft er zin in vandaag.’ Ik knik. ‘Elke dag,’ zeg ik.
Als iets haar verbaast zegt ze graag: ‘Ik kan mijn ogen niet geloven!’ Die zin vindt ze mooi en herhaalt ze graag een paar keer of vraagt: ‘Mama, kan jij je ogen ook niet geloven?’
Ze speelt. Onophoudelijk en vooral met wat ze zegt. Ik geloof dat ze echt vaak blij, verbaasd en opgetogen is, maar de woorden zijn spel. Ze houdt van overdrijving en herhaling. Ik herinner me dat ik als kind een tijdje verzot was op beleefdheidsfrases, ik was een jaar of negen.
Als ik iets aangaf zei ik overdreven articulerend: ‘Alstublieft mama…’ Ik wist dat ik het deed. Mijn dochter doet het nu al. Ik hoop dat ze het niet weet.
Ik raap een kwast op en zij zegt: ‘Dank je, mam.’ Als ze het koud heeft, heeft ze het ‘zooooo koud,’ als ze moe is zegt ze: ‘Ik kan niet meer.’
Als we in bed mogen eten voor de televisie, springt ze op dat bed: ‘Jippie, avondeten in bed!’ Het moeilijkste van volwassen worden is misschien wel het bewustzijn van ons spel. Van onze overdrijvingen, vieringen.
We worden niet minder echt, maar vinden onszelf minder echt?
Misschien vind ik snoep ook wel fantastisch, maar ik zeg het nooit hardop. Want hoe fantastisch is snoep nou helemaal?
Ik ben constant op zoek naar wat er echt toe doet, waar ik wel in durf te geloven en waar niet. Ik vraag me almaar af wat ik serieus moet nemen, neem zo niets serieus, maar oog als iemand die alles serieus neemt.
Ik durf niet meer te spelen. Ik wil zó graag echt zijn, dat ik verstar, als een hele echte dode.
Na de griep fiets ik op een dag heel langzaam naar school en haal mijn vierjarige. Op het schoolplein springt ze in de plassen en ze roept: ‘Ik hou van regen.’
We gaan snoep scheppen bij de Etos en zij zegt: ‘Jammie, ik vind snoep fantastisch.’