Waarom toch?
‘Of ik nou in de put zat, in het ziekenhuis lag, depressief was of een ongeluk had gehad, die creativiteit gaat altijd door. Als je de jaarproductie van liedjes bekijkt, is die eigenlijk altijd gelijk, tientallen per jaar. En dat blijft zo. Creativiteit trekt zich niks aan van of je je goed of slecht voelt.’
Als kind was je al veel ziek.
‘Je bedoelt dat een gewoon mens allang was gestopt.’
Ja.
‘Er staan heel veel mooie dingen tegenover.’
Applaus?
‘Nee, ab-so-luut niet. Daar geef ik helemaal niets om. Maar je maakt mensen gelukkig. Als ik in een feesttent roep: “Ik zeg oeh!” dan moet je die koppen eens zien. Het is hartstikke leuk om mensen gelukkig te maken en om ontroerende brieven krijgen van mensen die opknappen en zich gesterkt voelen door ons. En, daar komt-’ie weer, het bewustzijn van de plattelandsjongeren. Dat heeft waarschijnlijk wel een boost gehad door Normaal.’
Hoe belangrijk is Normaal voor de Achterhoek geweest?
‘Wat ons bijzonder maakte, is dat we voor het platteland opkwamen. Platteland tegenover de stad. Dat Achterhoekse was vooral in het begin heel sterk. Want we waren Achterhoeks, zongen in het Achterhoeks en waren alleen hier bekend. Na ‘Oerend hard’ kende heel Nederland ons. In het begin wilden we de Achterhoek ook nog onafhankelijk verklaren onder leiding van Hendrik de Achtste, het hertogdom Oost-Gelre. Zoiets had natuurlijk moeten bewijzen dat het geouwehoer was.’
Een gimmick?
‘Ja, maar er waren volgelingen die serieus puntdraod [prikkeldraad] langs de IJssel wilden leggen en een douanepoort wilden inrichten bij Doesburg. Dat was vóór ‘Oerend hard’ al. Maar wij waren er voor héél Nederland. We speelden eerst in dialect, werden daarna voor boer uitgescholden en dat namen wij direct aan als geuzennaam. Zo werd het boerenrock. Later ontving ik allerlei brieven van dochters van boeren die zelfmoord hadden gepleegd. Toen ben ik mij gaan verdiepen in landbouwpolitiek en kreeg je nummers als ‘De boer dat is de keerl’ en ‘De boer is troef’.’