Het uur van de wolf
Nederland 2, 23.00-0.45 uur
Bijna veertig jaar woonde Ingmar Bergman op Fårö. Een aantal vermaarde regisseurs bezocht het voormalig refugium van de heengegane cinemeester.
Eens moest het er van komen: Het uur van de wolf in Het uur van de wolf. Vandaag verschijnen, dankzij de film Trespassing Bergman, fragmenten uit Vargtimmen in de ntr-cultuurdocumentairereeks. Vargtimmen, oftewel Het uur van de wolf, is Ingmar Bergmans kroniek van een onafwendbare waanzin. Het geestelijk verval van de misantrope kunstschilder Johan (Max von Sydow), machteloos aangezien en verteld door muze Alma (Liv Ullmann), met wie hij op een Scandinavisch eiland woont. Hun semi-solitaire leven lijkt een idylle, maar Johan weet zich almaar meer door demonen en kosmische kwellingen belaagd. Bij het licht van slechts een luciferflakkering zegt hij tegen Alma: ‘Weet je hoe ze het noemen? De oudjes noemden het “het uur van de wolf”. In dat uur sterven de meeste mensen en worden de meeste baby’s geboren. Dan worden we bezocht door nachtmerries.’
schoeiselloos
Het is slechts een van de talloze, visueel en inhoudelijk even briljante als verontrustende momenten in de film. In Vargtimmen reisde Bergman anno 1968 een laatste keer door het anderwereldse van zijn vroegere cinema voordat de creatieve slotakte, die van het uitgebeende psychodrama in relationele sferen, aanbrak. Alomtegenwoordig zijn ze, de grote spirituele en existentiële vragen. Het zwijgen van God, de schaduw van de dood, de heidense fantomen van de Scandinavische landschappen. Hier waart het onbenoembare rond, dat primordiale van de Oude Wereld. Deze cinema, steeds in toegankelijk narratieve vorm, gaat ons aan, kan niet anders dan diep in ons resoneren. Vluchtig noch vulgair van onderwerp, luid noch goedkoop van verpakking, zijn Ingmar Bergmans films geworteld in Europese cultuur. In een intrinsiek besef van onze geschiedenis en ons oerwezen, verlaten en dolend. In het besef van ons eeuwige uur van de wolf.
In de documentaire Trespassing Bergman (2013, Jane Magnusson en Hynek Pallas) maken enkele geprivilegieerde prominenten uit de wereldcinema een pelgrimage naar Bergmans nog altijd afgeschermde landgoed op Fårö. Daar woonde en werkte de filmmaker, met uitzondering van een troebele periode in de jaren zeventig, tot aan zijn dood in 2007. In verwondering betreden ze – schoeiselloos, de huisregel – het voorlaatste thuis van de meester. Een veelvoud van hen deelt eveneens hun persoonlijke Bergmaniana met de kijker. De optredens variëren van oppervlakkig (Wes Anderson) en geëxalteerd (Alejandro González Iñárritu, Claire Denis) tot onuitstaanbaar (Lars von Trier, uiteraard). Van kalm beschouwend (Woody Allen) en cinefiel opmerkzaam (Martin Scorsese) tot roerend (Ang Lee). Het levert een bont palet op met één gemeenschappelijkheid: ontzag.
Michael Haneke, de Oostenrijkse regisseur wiens werk in meerdere opzichten het meest met dat van Bergman verwant is, raakt in één zin de kern: ‘Als we gelukkig waren, hadden we geen kunst nodig.’ Ziedaar zowel de condition humaine als de raison d’être van de weidse, diepe, kostbare cinema van Ingmar Bergman. De Bergman die we in Vargtimmen misschien menen te herkennen in de kunstenaar die, met zijn geliefde en weinige bezittingen, op dat desolate eiland arriveert. De dood, ondertussen, is in de houten sloep meegereisd en wacht, geduldig, tot de laatste korrel in de zandloper. Johan, Ingmar, als in een donkere spiegel. Ons rest een groots oeuvre van oneindige inspiratie.