Johannesburg. Iedere keer weer de twijfel over dat begin. Backspace. Delete. In het hoofd klonk het beter. Nog een keer. Backspace. De eerste woorden van de reportage zijn als de eerste stappen op een koud podium. Als de eerste vegen van de verfkwast op een maagdelijk wit doek. Ze zijn zelden precies zoals ze bedacht waren, dat briljante idee, dat midden-in-de-nachtmoment van eureka.
Dan: paniek over de aanstaande mislukking. In slapeloosheid eindigende zelfkritiek. ‘Dat je om vier uur in de nacht wakker wordt en denkt: was ik er maar nooit aan begonnen. Wat dan zeker niet helpt is de geruststelling dat het de vorige keer dat je aan een project begon, precies zo was.’ Aan het woord is William Kentridge, de meest gevierde beeldend kunstenaar die Zuid-Afrika ooit heeft gekend.
Om hem heen liggen de attributen die hij gebruikte in zijn animatiefilms en etsen, het gereedschap voor zijn internationale faam. Een studio van wensen en gedachtenkronkels. Kun je van Singernaaimachines operazangeressen maken? Kun je het hoofd van Trotski inwisselen voor een megafoon? Hij twijfelde, maar deed het toch. Hij geeft toe: de angst van de schepper bij aanvang van elk project, die speelt hem ook na 63 jaar en wereldwijd succes nog altijd parten.