‘Als ik merk dat een ander mijn hulp nodig heeft, kan ik niet vrolijk doorleven zonder daar iets mee te doen. Dan zou mijn geweten erg gaan knagen. Ik denk dat dat terug te voeren is op mijn gelovige opvoeding. Ik kom uit zo’n Franca Treur-omgeving; een christelijk orthodox-milieu. Daar word je geboren met schuld tegenover God - erfzonde noemen ze dat. Alleen God kan je zonden vergeven. Daarvoor moet je inzien hoe slecht je bent, en als dank voor die vergeving het goede nastreven.
De thematiek goed en kwaad was daarom heel belangrijk bij ons thuis.
Als ik iets verkeerds deed, of ik nu stiekem naar de kermis was geweest of besjes tegen de ruit van de gekke buurvrouw had gegooid, moest ik van mijn ouders om vergeving vragen. Dus niet even sorry zeggen, maar echt om vergeving vragen. Dat ging als volgt: als eerst ging ik naar degene toe die ik onrecht had aangedaan. Dan benoemde ik wat ik fout had gedaan, waarom dat fout was en dan vroeg ik vervolgens of die persoon mij ‘dat wilde vergeven’. Het klinkt zwaar, maar je stelt je wel nederig op naar de ander waardoor het veroorzaakte leed echt uit de weg geruimd kan worden. Ik doe het nog steeds op die manier.
Het was ook een soort gewetenstraining. In gereformeerde kringen moet je je geweten ‘scherpen’. Als je niet goed besefte wat je verkeerd had gedaan, zou je geweten ‘afstompen’. Dat is iets heel ergs. Je kiest dan steeds makkelijker het verkeerde. En ook: door te erkennen dat je gezondigd hebt, kun je het weer rechtzetten met God. Ik ben daar nu niet meer zo op die manier mee bezig, maar ik denk dat die gewetenstraining en hoe mijn moeder omging met anderen, sterk heeft bijgedragen aan mijn gewetensontwikkeling. Mijn moeder nodigde altijd de outcasts van ons dorp uit. Mensen met een verstandelijke beperking of uit een wat lager sociaal milieu aten geregeld met ons mee. Daardoor leer je dat iemand met een andere achtergrond niet een vreemd figuur is, maar iemand waarmee je je kunt verbinden.
(Tekst gaat verder onder de afbeelding)
Ze was de mede-oprichter van de eerste bed-bad-broodopvang op in Utrecht en maakt zich hard voor het vernieuwen van de prostitutiewetgeving. Willemijn de Jong (27) heeft een sterk geweten. ‘Ik geloof in God en voor God zijn alle mensen gelijk. Daardoor is het probleem van de ander ook mijn probleem’.
Als tiener piekerde ik veel over wat nu echt goed of fout was. Was wat ik met mijn vriendje wilde doen echt zo zondig volgens de Bijbel? Wat als het niet fout voelde? Ik beredeneerde wel uitvoerig of mijn keuzes goed of egoïstisch waren. Want ik moest het tegenover mezelf en God kunnen verantwoorden. Het is een soort dubbel geweten. Ook omdat je na dit leven voor God zou moeten verschijnen. Op de zogenoemde ‘Dag des Oordeels’, zal Hij waar alle mensen bij zijn, voorlezen wat je gedaan hebt. En dan zou ik het toch rot vinden als de hele wereld ineens weet dat Willemijn de Jong allemaal egoïstische keuzes heeft gemaakt. Een heel surrealistisch beeld, en ik weet ook niet of ik er nog op die manier in geloof, maar onbewust houd ik er toch rekening mee.
Ik kan me dan ook moeilijker inleven in mensen die zich alleen maar bezighouden met hun carrière, hun gezin of de vakanties. Hoe kijk je dan naar jezelf in de spiegel? Wat is je nut voor de samenleving? Het streven naar een leuk leven is zo kaal. Ik vind dat je rol als mens groter moet zijn dan dat. Eigenlijk jammer dat niet al mijn leeftijdsgenoten zich ergens hard voor maken - de wereld zou er veel beter van worden en je eigen bestaan zinvoller.
En ik móet ook gewoon de handen uit de mouwen steken. Als ik dat niet doe, gaat mijn geweten spreken. Zo was ik eens in Jaipur, een stad in India, en daar zag ik zoveel ellende. Een man zat op een hoop afval, zijn zweren kapot te krabben. Hele gezinnen woonden in de middenberm van een tweebaansweg, in een huis gemaakt van een paar plankjes. Het voelde zo oneerlijk dat ik alles had en zij niets. Ik moest mezelf toen echt toespreken: ‘je kunt niet alle wereldproblemen oplossen, het is niet letterlijk jouw schuld dat zij niets te eten hebben en jij wel’.
'ik zou het toch rot vinden als de hele wereld ineens weet dat Willemijn de Jong allemaal egoïstische keuzes heeft gemaakt.'
Een straatpastor vertelde me vlak nadat ik terug was uit India dat er vijftig mannen in Utrecht waren die geen onderdak hadden en van de overheid ook geen onderdak mochten krijgen. Daar kon ik wat mee: hoe moeilijk kon het zijn om vijftig matrassen en een ruimte te regelen? Naïef misschien, maar het helpt wel. Ik kon tegen mezelf zeggen: ‘oké, de armoede in India kun je niet oplossen. Maar hier kun je iets aan doen!’ Uiteindelijk heb ik er samen met veel anderen voor kunnen zorgen dat die opvang er kwam, en door een petitie en protest hebben we de gemeente Utrecht kunnen overtuigen die opvang te betalen. Toen was ik tevreden: het systeem was veranderd, de hulp stabiel. Die opvang bestaat nog steeds. Als ik doe wat ik kan, wordt mijn geweten lichter. Anders zou ik het niet trekken.
Nu houd ik me bezig met de prostitutie in Nederland. Toen ik een Amerikaanse documentaire over prostitutie en mensenhandel zag, moest ik huilen. Nederland is een toevoerland voor mensenhandel omdat prostitutie hier legaal is. 73 procent van de meiden in de Amsterdamse prostitutie komt uit Oost-Europa. Zij hebben nooit kunnen denken: ‘hm, wil ik kleuterjuf of prostituee worden?’ Ze moeten vaak geld verdienen voor hun familie. Ik wil die ongelijkheid verhelpen. Ik maak me er daarom met mijn stichting Exxpose hard voor dat het strafbaar wordt om seks te kopen. Tot die tijd houd ik me bewust onrustig door die vrouwen te bezoeken en met ze mee te leven. Ik hoop dat het systeem op mijn tachtigste is veranderd en dat ik dan op mijn sterfbed kan denken: ‘ik heb mijn best gedaan om een goed mens te zijn’.'