Ik kneep mijn ogen stijf dicht en zei in mezelf dat als ik ze weer open zou doen, alles weer normaal zou zijn en er geen huilende mensen in ons huis bleven plakken als de geur van verschroeid vlees in de gordijnen. Door de kiertjes van mijn wimpers zag ik nog steeds de buxus uit de achtertuin op het dressoir tafeltje staan in plaats van een kerstboom. Er hingen geen glinsterende ballen of gouden engeltjes in, maar een verkleurde sjaal van mijn moeder en drie paar oorbellen. Ook zaten mijn oom en tante nog steeds met hun jassen aan om de keukentafel heen, alsof het verdriet in de muren was getrokken en er vochtplekken ontstaan waren en kieren waardoor de wind zich als een ramptoerist naar binnen duwde. Gebogen stond mijn moeder bij het aanrecht in haar roze duster stapels boterhammen met pindakaas te smeren. Af en toe snoot ze haar neus in één die ze daarna dubbel vouwde als een zakdoekje. Niemand lachte terwijl ze er grappig uitzag met de pindakaas in haar neusgaten. Mijn vader hield mijn broertjes houten paardje tegen zijn hart gedrukt en jankte en ik dacht: slim, om je zo aandoenlijk op te stellen, de lieftallige vader die treurt om zijn verloren zoon. Ik kon alleen maar aan de redding van mijn konijn denken en aan God. En besefte dat sommige gesprekken fatale gevolgen konden hebben. Dat ik nodig met mijn vader moest praten, onder vier ogen in de schuur met de hond op de uitkijk.
Mijn broertje was dood. Niemand vermoedde dat het mijn schuld was en dat mijn vader als medeplichtig zou worden bestempeld.
Op mijn negende verjaardag mocht ik een cadeau op Marktplaats uitkiezen wat onder het kopje Knaagdieren of Audio, Tv en Foto viel. Ik koos voor een wit konijn die van een eenzame man was die naar het bejaardentehuis moest en daar geen huisdieren mocht houden. Samen met mijn moeder ging ik hem ophalen in de groene Volkswagen Caddy. Mijn vader wilde niet mee omdat hij liever geen deel wilde uitmaken van zijn hechtingstijd in ons gezin, net als de mens was dat de eerste negen maanden. De oude man wachtte ons op voor het keukenraam met het konijn in zijn armen. In zijn woonkamer stond het vol met plastic beeldjes van knaagdieren en eentje van een vrouw met een ontbloot bovenlijf. Mijn moeder zag dat en begon te knipperen met haar ogen. Dat had ze ook als mensen op teevee begonnen te zoenen of als mijn vader te lang bleef hangen op een kanaal met naakte meisjes die beleefd zwaaiden naar de kijker thuis. Het ging pas weer over als mijn vader op een verzachtende manier over zijn mislukte been begon, en zich slepend naar de koelkast bewoog en zichzelf een jenevertje inschonk. Zo lang mijn vader nog pijn had kon hij nooit de telefoonnummers onder de meisjes op het beeldscherm onthouden.
Ik was meteen dol op het konijn en noemde haar Dieuwertje, omdat ze mij deed denken aan de vrouw die het Sinterklaasjournaal presenteerde en ik vaak droomde dat zij mijn moeder was. Dat ik dan hele voorraadkasten vol met schuimpjes en pepernoten had en zij mij te slapen zou leggen op een bed van taaitaaipoppen, waarna ze mij net zo lang aaide tot ik in slaap viel.
‘Beloof je dat jullie bij elkaar blijven tot de dood jullie scheidt’? Vroeg de man met zijn marineblauwe ogen. Ik wilde wat zeggen over zijn mooie ogen maar ik bedacht mij dat iedereen dat vast deed en dat hij misschien wel zou glimlachen maar het dan niet meende, dat was zonde van onze energie.
Op zijn witte hemd zaten zwarte vegen en om zijn hals hing een gouden kettinkje met de letter M. We droegen allemaal een moeder om onze nek, zichtbaar of onzichtbaar en ergens vond ik dat gek. Dat deze grote man ook een moeder had en dat hij ooit piepklein was geweest, misschien ook verliefd werd op andere moeders. Zij waren altijd leuker en maakten vaker chocolademelk.
‘Dat beloof ik’, zei ik plechtig en spuugde door twee vingers heen. Mijn moeder keek afkeurend en tilde een beeldje op om zich een houding te geven nu haar dochter liet doorschemeren dat ze misschien wel van een asociale afkomst was.
De man grijnsde en legde het konijn in mijn armen. Uiterst traag bewoog hij zich naar het keukentje dat vol stond met pannen en borden. Tussen het keukenkastje en de muur hing een waslijntje waar een paar uitgedroogde theezakjes aanhingen. Rooibos en Citroengras. Uit de besteklade haalde hij een pasfoto van zichzelf tevoorschijn.
‘Zet dit asjeblieft neer in haar hokje. Zonder mij kan ze niet slapen’. Ik knikte en mijn moeder keek gemaakt begrijpelijk. Zijn marineblauwe ogen waren veranderd in twee meertjes. Weer zei ik er niets van.
In de gang namen we afscheid. Ik beloofde hem met Kerst een kaartje te sturen met een foto van Dieuwertje en haar nieuwe familie. De man bleef net zolang in de deuropening staan tot wij de straat uit tuften in de Volkswagen, de snuit van het konijn tegen de voorruit gedrukt.
In de achterste schuur op het erf maakte mijn vader een hok met een ren. Hij keek nooit naar het beestje om. Tot hij na negen maanden ineens iedere dag het grasveld naast de moestuin ging maaien en het gras naar Dieuwertje bracht. Toen had ik al een vermoeden moeten krijgen maar ik dacht nog ergens dat hij zijn mildere kant wilde tonen, die hij steeds vaker uitprobeerde rond etenstijd. Geïnteresseerd vroeg hij hoe onze dag was geweest of we al zin in het Kerstdiner hadden en of we wisten dat nekwervels het meest breekbare van een lichaam waren. Steeds vaker ontdekte ik hem in de schuur met peterselie en selderij en zelfs een keer met een tompouce van mijn broertjes verjaardag. Als hij mij zag met een groepje vriendinnen die allemaal mijn konijn wilden zien omdat zij een ouder hadden met een allergie, begon hij een sprookje te vertellen. Het was de eerste keer dat ik begon te twijfelen. Mijn vriendinnetjes palmde hij helemaal in, sommigen werden zelfs verliefd en fluisterden treurig dat ze ook zo’n leuke vader wilden.
Het sprookje ging altijd over een arme boer die twee kindertjes had en een konijn. De oogst was mislukt en ze hadden niets meer te eten. De twee kindertjes klaagden over honger en trokken zelfs het behang van de muren om maar iets te hebben om op te kauwen. Het konijn was ooit van zijn vrouw geweest maar die was doodgegaan aan kanker. Nog altijd rook de vacht naar haar parfum en niemand van het gezin kon zonder het beestje. Totdat de oogst mislukte en ze langzaam veranderden in bloeddorstige monsters want honger doet gekke dingen met mensen. Op een nacht kon de boer niet slapen van zijn knorrende maag en ging naar beneden waar hij een keukenmes pakte. Hij sloop op zijn sokken naar de schuur en keek naar het konijn dat hem vriendelijk aankeek. De boer moest huilen maar hij dacht aan zijn kindertjes die misschien wel dood zouden gaan door al dat papier in hun kleine maagjes. Bovendien was het de volgende dag Kerst en hij wilde dan een verassing voor ze hebben. En dus drukte hij zijn vingers in de nekwervels van het konijn en draaide tot hij het hoorde kraken. Daarna hing hij het aan een touw in de schuur en begon de vacht af te pellen als een sinaasappel. De volgende ochtend stond er een grote schaal met vlees op tafel staan en de kinderen aten zich vol tot hun buikjes bol stonden. Toen ze erachter kwamen dat het hun konijn was, huilden ze hele dagen en nachten, net zolang tot hun tranen op waren. Daarna konden ze nooit meer huilen, zelfs niet om iets grappigs.
Toen mijn vriendinnetjes vroegen hoe ze dit hadden kunnen voorkomen, zei mijn vader geheimzinnig dat ze hadden moeten bidden. Dat dat zeker had geholpen, want God hield van dieren.
Door het huis klonk Leonard Cohen. We zaten met zijn allen op de bank met onze handen losjes in onze schoot gevouwen en we dachten aan de knal en aan de lantaarnpaal. Mijn arme broertje die nu levenloos in de kamer lag te wachten tot hij de grond in kon. Hij was bang voor wormen en om mijzelf een beter gevoel te geven, beloofde ik hem dat ik gif zou kopen dat alle beesten op een afstand hield. Dieuwertje lag uitgestrekt in mijn armen, zich niet van bewust dat zij op de dodenlijst had gestaan. Ik keek naar mijn moeder die haar ogen depte aan het tafelkleed en zich daarna weer verstopte in de jas van oma. Mijn vader zat buiten onder het afdakje een sigaret te roken met de hond op zijn schoot. Ik ging naast hem zitten en zei huilend dat wij eeuwig zouden moeten boeten voor deze moord. Hij keek mij verward aan en dus ging ik verder en vertelde dat ik tot God had gebeden om alsjeblieft mijn broertje te nemen in plaats van mijn konijn. Dat ik heel bang was dat Dieuwertje geslacht zou worden maar dat ik het niet zo meende. Dat ik boos was omdat mijn broertje altijd tegen mama aan mocht liggen. Als ik dat deed zei ze dat ik te groot werd, joeg mij weg als een vervelende bromvlieg die steeds op je wil gaan zitten.
Mijn vader lachte door zijn tranen heen, trok mij tegen zich aan en even was het goed zo: twee daders die samen iets deelden wat niemand meer van ze af kon pakken. Het was ons geheim en mensen met geheimen waren belangrijke mensen. Die hadden geen moeder meer nodig.