Alsof de vergetelheid in slingers was vastgelegd, strak om onze lijven zat gebonden, kaarsjes die niet uit te blazen waren zaten vastgedrukt in onze poriën- willekeurige kalenderdagen in de kleding brandden. Een Merel floot Birthday van de Beatles. Ik glimlachte en zong zachtjes mee. Hanna zei dat wat er in het liedje gezongen werd uiteraard niet waar was maar dat ik hield van het dramatische effect. Binnen deze context mocht alles. Bloederig of zoetsappig. Ook als het niet werkte.
ze had afscheid genomen met de woorden dat er een reden was om dingen te vergeten en dat het ons sierde.
In haar hand hield ze een plastic mes. Picknicken. Dat deden we vaak. Tussendoor vertelde ze over verschillende moorden die iets ambachtelijks hadden gehad, zoals wortels en prei in kleine snippertjes snijden, koken op een vier pits gasstel, het uiteindelijk soep noemen en zeggen dat het je overkwam. Ze had theatraal gezwaaid met het mes dat nog niet eens een appel in partjes kon snijden. We waren zussen maar totaal verschillend. Zij nam de risico’s en ik overdacht ze naderhand. Constateerde vaak dat zij spannender was, keek ‘s nachts naar horrorfilms om ook iets lugubers aan de binnenkant van mijn oogleden te hebben. We waren die zomer drieëntwintig geworden. In de picknickmand zat genoeg eten voor een feest waarbij er alleen maar vrienden van de genodigden kwamen en zwervers die beweerden dat ze familie uit Van Heinde en Ver waren. Wij moesten het doen met een leeg grasveld, af en toe een verdwaalde hond en in de verte de geluiden van de kermis waarvoor we waren gevlucht.
Vader belde rond het tijdstip dat Hanna de kookworst sneed en ik bezig was om een kuil in de grond naast ons te graven. Hij belde vaker om zijn milde toon te verkondigen en vroeg op het einde van het gesprek naar een cijfer voor ons leven momenteel. Meestal riepen we allebei een zes komma drie en gaven ons even bloot omdat hij dat verwachtte. Dus zeiden we dat we soms door de straten van de stad zwierven en menukaarten bekeken in restaurants, er zelden gingen eten, dat we hielden van mannen die gered moesten worden, eens in de maand een brief stuurden naar een willekeurige gevangene en naar de band met zijn moeder vroegen, met hem afspraken in zijn verloftijd en hem lieten huilen en klaarkomen. Dat we op zich tevreden waren met de stevigheid van onze lijven en dat vreemdgaan ontzettend banaal was, maar je niet moest onderschatten dat het in films altijd goed afliep, dat we veel wijn in sauzen gebruikten en altijd voor meerdere personen kookten, de tafel dekten voor acht, onze mooiste jurken aantrokken, lief glimlachten naar de kat die een servet om zijn nek had en drie verschillende vismesjes naast zijn bordje. Af en toe zeiden we ook dat het beter zo was en dat niemand vermoedde hoe wij de meubels verschoven, het behang als een deken om onze missende moederliefdelijven sloegen en elkaar uitkleedden om erachter te komen dat alles seksueel was als je erover nadacht, we zin hadden in een kind en huilprogramma’s keken als Vermist en Ed, Ed en Eddie.
Om tien voor acht was het tijd om actie te ondernemen. Hanna klopte de taartkruimels van haar truitje en keek tevreden naar de zandkuil. Ging erin liggen, haar armen strak naast haar lichaam getrokken. Ik verschoof het zand van de randen en liet het op haar ledematen komen. Toen ze tot haar kin onder een dekbed van grond, bladeren en wortels lag, zongen we zachtjes eerst een psalm en daarna Riders On The Storm van The Doors. Huilden om familieleden die eeuwig zo lagen en het konijn Doris dat maar anderhalf jaar was geworden, twee keer het veld had gezien, drie keer gedekt was , één keer een rol met Pasen had gehad en één keer Kerst overleefde. Opdat we niet vergeten.
“Nu”, zei Hanna, “ moet je mij wakker kussen. Dan speel ik of ik heel blij en gelukkig ben”. Ik drukte mijn lippen op die van haar. Traag opende ze haar ogen, ze leek blij en gelukkig. Om ons heen viel de duisternis in als een gordijn om een ziekenhuisbed. Ik bevrijdde haar uit de grond en sloeg het zand uit haar kleding. Hand in hand verlieten we het grasveld en liepen de lichtjesstad tegemoet.
Het kermisterrein was verlaten. We raapten gele schietballetjes van de grond en visten verloren botsautomuntjes uit richeltjes. Hanna prikte met het plastic mes in mijn rug. Ik liet mijn lichaam trillen, haar stem was laag en donker. We deden het prachtig. Uiteindelijk vielen we in slaap op de veranda van het spookhuis. Een kermisman wekte ons in de ochtend en zei dat we wel dood hadden kunnen zijn. Spoken moesten je nu eenmaal mogen. Zo simpel was het. We waren trots omdat we steeds dichterbij de aftiteling kwamen. Hanna wees naar een merel. Het was vast niet dezelfde als gisteren, toch zeiden we dat tegen elkaar. Ik laadde mijn gevonden balletjespistool en schoot. We gilden en schreeuwden ontzet dat dit niet de bedoeling was toen het beestje op de grond klapte. Groeven een kuil. We zullen er nu ieder jaar komen met een bloempot en een zakje maïs. Daarna vieren we Hanna’s afscheid.