Jouw haren hingen voor je gezicht, verhulden wat je dacht. Ik kon je lezen, eerst. Één blik was genoeg voor mij om in lachen of tranen uit te barsten – afhankelijk van jouw gemoedstoestand. Idem dito andersom. Wij leefden als Siamezen, schurkten tegen elkaar aan en bekeken anderen met grote ogen van verbazing. Zoals iederéén was, zo wilden wij nooit worden. Dus richtten we onze eigen wereld in, inclusief taal en gebruiken.
Vriendschap kan overgaan. Mijn zus beweert dat als je eenmaal uit elkaar gegroeid bent, er geen redden meer aan is. ‘Leuk je weer te zien,’ zei ik. ‘Dat moeten we echt vaker doen. Zo ver wonen we niet van elkaar vandaan toch.’ ‘Zeker,’ antwoordde jij, met een lachrimpeltje rond je mond. Of het een glimlach was kon ik niet ontdekken. Je ogen schoten heen en weer, keken me niet aan.
‘Zoek je iemand?’ vroeg ik je.
‘Nee, nee. Ik kijk gewoon.’ Waar was je spraakzaamheid gebleven? Ik wilde aan je arm trekken als een kind dat om een snoepje vraagt, maar ik deed het niet. Je speelde met een theezakje en veinsde je interesse niet eens.
‘Herinner je je nog die zomer..’ mijmerde ik.
‘Wanneer?’ vroeg jij, en je leek echt niet te weten wat ik bedoelde.
‘Die zomer, je weet wel, dat we hier elke dag zaten. Op het terras? Dat was zo gaaf.’ Vroeger zou je gelijk weten wat ik bedoelde. Je zou gierend lachen en je lange haren achterover gooien. Je zou komen met de anekdote over die jongen met gitaar, die dolverliefd was op ons allebei.
‘Ja, dat lijkt lang geleden,’ zei jij, zonder zichtbaar terug te denken.
Hoe kun je me nu zo tegenstaan, na al die jaren van affectie? Trekken aan een dode Siamees, dat is wat dit was. We zijn met een pijnlijke operatie van elkaar gescheiden. Maar wanneer heeft die zich voltrokken? Ik kan het niet met zekerheid zeggen, kan me niet meer herinneren wanneer de eerste scheuren in ons verbond zich begonnen te vertonen. Liggen haat en liefde dan toch dicht bij elkaar? En is vriendschap echt die stomme gele roos die zonder aandacht verwelkt? Misschien was ik te naïef om te geloven dat wij aan dat soort menselijkheden voorbij zouden gaan.
‘Weet je,’ zei jij, ‘ik kan niet veel.. of eigenlijk niet echt met je afspreken de komende tijd.’ ‘Aha,’ antwoordde ik, terwijl een golf van misselijkheid van mijn maag naar boven vloeide. Mijn chocolademelk stond onaangeroerd koud te worden. Sinds wanneer dronken we eigenlijk niet meer hetzelfde?
Plots keek je me recht aan. ‘Ik heb het gewoon heel druk. En jij ook, toch? Heel erg? Je doet zoveel leuke dingen. Echt jammer dat we geen tijd meer kunnen vinden voor elkaar. Onze wegen scheiden zich, een beetje dan.’ Je lachtte wat om dit cliché. Hopeloos politiek correct was je.
Ik jubelde nog eerder om het feit dat je opeens spraakzaam was voordat ik besefte wat je eigenlijk had gezegd. We waren van rol gewisseld. Jij praatte en ik zweeg. We zwegen niet samen en praten deden we ook niet meer tegelijk. Mijn maagzuur drong zich terug na een paar keer slikken.
‘We vinden wel weer tijd,’ zei jij. ‘Heb je je agenda bij de hand? In februari heb ik een plekje vrij..’ Je bladerde wat – ik verdacht je ervan dat je jezelf een houding wilde geven. De huid in je nek was wat vlekkerig, maar het kon zijn dat je het warm had. ‘Sorry, mijn agenda ligt thuis,’ mompelde ik. Begrijp me niet verkeerd, ik plan graag, maar niet voor jou. Mijn conservatieve zelf verbiedt me onze vroegere spontaniteit te vergeten. Jij knikte wat schutterig, en verontschuldigde je om het één of ander. Je pakte je telefoon van tafel, je sleutels en je tas. Je legde wat geld neer en keek nog even naar me, hoofdschuddend alsof je medelijden met me had. Ik staarde naar de krassen in het tafelblad en deed alsof ik je poging tot een omhelzing niet bemerkte.
Als dit een film was geweest, had ik die prachtige schoenen van je ondergekotst. Maar zo haatdragend ben ik niet, en braaksel vind ik ontzettend goor. De stilte die viel was de enige die ooit echt tussen ons gevallen was. Ik wilde nog iets uitbrengen maar ik wist niet wat – ik bedenk me altijd achteraf pas wat ik het beste had kunnen zeggen. Je voetstappen stierven weg en met een klap van de deur was je verdwenen. Ik krabbelde onze namen op een viltje. ‘1996-2011’ zette ik erachter. Op het plein buiten vocht jij tegen de wind, ik zag je paarse paraplu omslaan die we samen op vakantie hadden gekocht.