Een staarwedstrijd tussen Japan en de natuur houdt de wereld al een tijdje in zijn greep, en toch lijkt het over z'n climax heen te zijn. Maar nu, twee maanden na de heftige aardbeving, de tsunami en de voortdurende problemen in de kerncentrale, zou je zelfs in Tokio de indruk krijgen dat alles genormaliseerd is. Michel Abdel Malek wilde dat zelf eens zien en maakte een roadtrip naar Minamisoma, een van de hardst getroffen gebieden in Fukushima.

Ballin' in Fukushima - Een road trip. Deel één.

08:56

“En waar gaat de reis naar toe?”, vraagt de meneer die het contract aftekent voor de auto die we gaan huren.
“Naar Fukushima.”
Van schrik geeft hij géén krimp, maar aan z’n lichaamstaal is af te lezen dat hij totaal niet blij is met dit nieuws.
En tóch kon hij het niet laten.
“Verontschuldig mij voor mijn bemoeienis, maar wat gaat u daar doen?”

We stappen de auto in en rijden weg. Destination Soma; we nemen daarvoor de snelweg langs de kust, die recht afrijdt op Daiichi, de geplaagde nucleaire centrale van Tepco. Naarmate we steeds dichterbij zijn, zien we steeds minder burgerauto’s en steeds meer overheidsvoertuigen: politietrucks, legerjeeps, en arrestantenbusjes bepakt met mannen in witte pakken. 

We nemen de afslag die verder langs de kust gaat. Bij het kruispunt slaan we de hoek om, maar daar doemt opeens onze angst op: een groepje van negen jongemannen in fluorescerende hesjes, helmen en mondkapjes, staat vastberaden de weg te blokkeren.

Terug de snelweg op. Nog een afslag, nog een poging. De dorpen waar de autoweg doorheen rijdt, zien er uitgestorven uit. Voor het land waar alles 24 uur per dag doorgaat, is het akelig stil. Geen één winkel die open is. En toch, telkens als we een weg willen nemen die ons dichterbij onze bestemming brengt, staan ze er weer: de mannen van de checkpoint.
Het begint te dagen dat we er met de auto niet gaan komen, dus dan maar met treinen en bussen.

19:00

De bus staat stil en ik schrik wakker. Ik zie dat ik de enige ben die nog in de bus zit. Ik kijk om me heen en zie dat de bus is gestopt aan een onverlichte bushalte en dat deze aan een onverlichte weg staat. Het licht van voorbijtrekkende koplampen en het mistroostige aanzicht van de convenience store bevestigt wat ik dacht: gestrand.
[Ik mail Hideki, mijn Japanse buddy met wie ik het eerste deel van de reis had afgelegd: 'Mocht je me zoeken, ik ben in de middle of fuckin’ nowhere. Je kan me daar vinden.']

Dan maar liftend. In de winkel 7-Eleven zoek ik mijn wapens uit: een groot collegeblok en een vette, zwarte stift. De parkeerplaats is mijn slagveld en mijn strijdkreet: “Ik wil graag naar Soma. Gaat u er ook heen?”
En dan opeens komt er een jongedame naast me staan. Ik sta te roken en zij steekt er ook een op. Ik stel haar de ‘million dollar question’ en krijg van haar een ‘million dollar answer’:
"Ik woon in Minami-soma. Is dat ook goed?" 

Natsuko is haar naam. Vandaag was ze met haar kinderen een dagje uit, het is immers vakantie. Zoontje Kei ligt doodmoe te slapen op de achterbank, maar dochtertje Nao vertelt me haar avonturen van de dag.
Ik durf het haast niet te vragen.
“Zijn uw familieleden gezond en wel?”
Ze kijkt me aan en knikt van ja.

Ik word gedropt bij het station van Minami-Soma en neem afscheid van mijn ‘ride’, onder begeleiding van diepe buigingen. 

Ik neem de omgeving in me op. Alle onnodige verlichting is gedoofd, de gebouwen hebben zichtbare kraken in de gevels, her en der zie ik hoopjes puin; restanten van de aardbeving, de tsunami, of allebei. Maar het is hier bovenal uitgestorven.
Na een hotel te hebben gevonden, krijg ik trek. Ik loop een uiterst kleine noodle tent binnen en word op een ongebruikelijke manier begroet.

“Ah! Jij bent dus die buitenlander…”

Dit item werd eerder gepubliceerd op een van de vorige Dorst weblogs.