Argos
Kosovo-oorlog (deel 2)
Waarom heeft het kabinet zo’n moeite met de evaluatie van de NAVO-operatie ‘Allied Force’? Ging het bij de NAVO-bombardementen uitsluitend om humanitaire beweegredenen of speelden ook andere motieven een rol?
Deze aflevering het laatste deel van een tweedelige reportage waarin teruggeblikt wordt op de internationale crisis rond de Servische provincie Kosovo.
Vraaggesprekken met defensiespecialist Rob de Wijk van Instituut Clingendael, de Finse patholoog Helena Ranta, leidster van het forensische onderzoek naar het massagraf bij Racak (telefonisch, in het Engels met vertaling), de Duitse politicoloog Matthias Küntzel, die een boek schreef over de diplomatieke voorgeschiedenis van de oorlog rond Kosovo (telefonisch, met vertaling).
Onderwerpen van gesprek zijn: de moeite die het Nederlandse kabinet heeft met de evaluatie van de NAVO-operatie 'Allied Force'; de vraag of Nederland enige invloed heeft gehad op de besluitvorming van de NAVO; de reden van de geheimhouding rond het forensisch onderzoek van de Europese Unie naar de massamoord op etnische Albanezen bij de Kosovaarse stad Racak; de werkelijke beweegredenen voor de NAVO-bombardementen.
Geïllustreerd met historische geluidsfragmenten en een stemfragment van de Britse minister van Defensie Robertson, die zich op 04-12-1998 in het Franse Saint Malo uitspreekt voor een Europese strijdmacht.
-----------
In Argos vandaag het tweede en laatste deel van een terugblik op de Kosovo-oorlog. Waarom heeft het kabinet zo’n moeite met de evaluatie van de NAVO-operatie `Allied Force’? Heeft Nederland enige invloed gehad op de besluitvorming van de NAVO? Waarom wordt het forensisch onderzoek naar het `Racak-incident¿, dat in opdracht van de Europese Unie is uitgevoerd, een jaar na dato nog steeds geheim gehouden? Ging het bij de NAVO-bombardementen uitsluitend om humanitaire beweegredenen of speelden ook andere motieven een rol?
Argos sprak onder meer met Clingendael-onderzoeker Rob de Wijk, met de leider van het Racak-onderzoek Helena Ranta van de Universiteit van Helsinki en met de Hamburgse politicoloog Matthias Küntzel, die een opmerkelijk boek schreef over de diplomatieke voorgeschiedenis van de Kosovo-oorlog dat volgende week verschijnt
-----------
Inleidende teksten, misschien niet volledig:
Vandaag precies een jaar geleden, op 18 februari 1999, legde de Amerikaanse onderhandelaar Christopher Hill aan de strijdende partijen in Kosovo het militaire deel van het concept-accoord van Rambouillet voor. Daarna liepen de onderhandelingen definitief vast. Die onderhandelingen in Rambouillet heetten een laatste poging te zijn om NAVO-bombardementen op Kosovo en Joegoslavië te voorkomen. Maar was dat ook de werkelijke bedoeling van Rambouillet? Of was het de opmaat tot de oorlog, de laatste stap in de oorlogsvoorbereidingen?
Waarom zijn bepaalde details geheim gehouden? En hoe betrouwbaar zijn de officiële lezingen van een aantal belangrijke gebeurtenissen die aan Rambouillet vooraf gingen?
Argos met nieuwe feiten over voor- en eindspel van de Kosovo-oorlog.
Tekst 1
“Je eigen bevolking erop voorbereiden dat je oorlog gaat voeren,” zegt hoogleraar Rob de Wijk van het Instituut Clingendael over de gang van zaken rond het ‘Racak-incident’. In het Kosovaarse dorp Racak werden op 16 januari 1999 45 lijken gevonden. Racak is één van die gebeurtenissen, die een cruciale rol hebben gespeeld in de aanloop naar de NAVO-bombardementen tegen Milosevic.
In Argos vandaag het tweede deel van een terugblik op de Kosovo-oorlog. En vooral op het voorspel van de NAVO-operatie ‘Allied Force’, die op 24 maart 1999 begon.
Waarom is het forensisch onderzoek naar ‘Racak’ een jaar na dato nog steeds geheim? Ging het bij het NAVO-besluit om militair in te grijpen uitsluitend om humanitaire beweegredenen of speelden ook andere motieven een rol? Heeft Nederland enige invloed gehad op de besluitvorming van de NAVO?
Tekst 2
Het NOS-radionieuws van 20 februari 1999 over de onderhandelingen tussen de Servische regering en de Kosovo-Albanezen in het Franse Rambouillet. Daar werd een laatste poging gedaan om het conflict in Kosovo langs diplomatieke weg op te lossen. Maar de onderhandelingen liepen op niets uit en op 24 maart begon de NAVO met bombardementen op Kosovo en Servie. In deel 1 van onze terugblik op de Kosovo-oorlog, een week geleden, kwam Rob de Wijk tot de conclusie dat Rambouillet achteraf beschouwd de laatste stap in de oorlogsvoorbereidingen is geweest. De Wijk is behalve onderzoeker bij het Instituut Clingendael ook hoogleraar aan de Leidse universiteit en aan de Koninklijke Militaire Academie in Breda.
Tekst 3
Het radioprogramma ‘Met Het Oog Op Morgen’ bericht op 16 januari 1999 over een vreselijke vondst die dag van meer dan 40 lijken bij het dorpje Racak. De Amerikaanse diplomaat Walker, het hoofd van de OVSE in Kosovo, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, heeft zijn conclusie meteen paraat: dit is een bloedbad onder Albanese burgers, aangericht door Servische veiligheidstroepen. De toon is gezet, zoals ook blijkt uit de berichtgeving een dag later:
Tekst 4
Op 17 januari wordt dus al zonder enig voorbehoud en zonder enig onderzoek gesproken over een massa-executie met als schuldigen Milosevic en zijn “bloeddorstige leger”. Ook minister Van Aartsen van Buitenlandse Zaken reageert in dezelfde trant:
Tekst 5
Voor twijfel lijkt dan al geen plaats meer. Even klinken er nog wel kritische vragen door, die vooral door Franse journalisten worden opgeworpen. Vragen als: was het wel een massa-executie? Of waren de doden het slachtoffer van de schermutselingen die rondom Racak al dagen gaande waren tussen Servische eenheden en het Kosovo-bevrijdingsleger UCK? Of is het hele incident zelfs geënsceneerd door het UCK?
De Europese Unie, op dat moment voorgezeten door Duitsland, geeft aan een forensisch team van Finse pathologen opdracht een onderzoek uit te voeren.
Na twee maanden komen de Finnen met een eerste tussenrapport. Onder grote mediabelangstelling worden op 17 maart, op een persconferentie in de Kosovaarse hoofdstad Pristina, een aantal conclusies gepresenteerd. En dan lijkt – althans volgens de berichtgeving in de media – elke twijfel definitief te zijn weggenomen. Ook al blijft het rapport zélf geheim.
Tekst 6
Ook nu, een jaar na dato, is het rapport van het Finse forensische team nog steeds geheim. En dat is één van de redenen waarom Clingendael-onderzoeker Rob de Wijk zich nog steeds afvraagt wat er nu werkelijk is gebeurd in Racak. Hij sprak hierover met verschillende bronnen; aan westerse zijde, maar óók aan Sérvische zijde.
Tekst 7
Wij spraken deze week met Helena Ranta van de universiteit van Helsinki. Ranta was het hoofd van Finse team van pathologen, dat in opdracht van de Europese Unie vorig jaar het forensische onderzoek naar het Racak-incident uitvoerde.
“Allereerst wil ik benadrukken dat wij pas een week na het Racak-incident konden beginnen aan ons onderzoek. We weten dus niet wat daarvoor allemaal is gebeurd. Wij en de pathologen uit Joegoslavië en Wit-Rusland hebben autopsie verricht op de 40 dode lichamen die vanuit Racak naar Pristina waren overgebracht. Al onze conclusies zijn uitsluitend daarop gebaseerd. Dat is natuurlijk maar een deel van het onderzoek dat nodig is om deze zaak op te lossen. Wij konden op basis van ons onderzoek geen enkel antwoord geven op de vraag wie de daders zijn. In de persverklaringen die ik op 17 maart 1999 heb uitgegeven, heb ik een aantal algemene conclusies opgeschreven, daarbij tegelijkertijd aangevende dat we geen 100% zekerheid konden geven. Omdat wij pas een week na dato konden beginnen met ons onderzoek was het zelfs al moeilijk om het precieze tijdstip van overlijden vast te stellen. We konden alleen zeggen deze 40 personen schijnen ongeveer op hetzelfde tijdstip om het leven zijn gekomen.”
“Het Finse team kon niet meer zeggen dan dat. Dat wil zeggen dat ze met maximaal een of twee dagen verschil zijn overleden. Je kunt zoiets, als je een week na de dood pas kunt beginnen met het onderzoek, niet preciezer vaststellen. De slachtoffers droegen warme truien of jassen. Van de 40 slachtoffers die wij hebben onderzocht, droeg niemand een militair uniform. Althans vanaf het moment waarop wij ze te zien kregen. Volgens diverse bronnen, daaronder de OVSE, waren er in totaal 45 slachtoffers in Racak. Bovendien zijn er berichten dat er ook UCK-strijders zouden zijn gedood op 15 januari 1999 in Racak. Ik heb geen informatie wat met deze lichamen is gebeurd. Verondersteld dat 45 het definitieve aantal is, dan hebben wij vijf lichamen niet te zien gekregen. Maar ik beschik niet over bewijzen dat dat het juiste aantal is. Misschien is het nog wel hoger.”
“Ik weet dat er geruchten waren dat bij sommige slachtoffers de militaire uniformen zijn verwisseld voor gewone kleren. Wij hebben daarvoor geen indicaties kunnen vinden. Maar dat betekent niet dat ik deze mogelijkheid met zekerheid kan uitsluiten.”
“Ik hecht er veel waarde aan precies te formuleren als het gaat om deze zaak. Ik kan alleen de feiten weergeven die ik zelf met zekerheid weet en heb gedocumenteerd. Wij als forensisch team hebben consequent geweigerd mee te doen aan speculaties en geruchten.”
Tekst 8
De duidelijkheid die vorig jaar maart na de persconferentie in Pristina werd gesuggereerd, is er dus helemaal niet. Zo blijkt uit de antwoorden van Helena Ranta, de leider van het Finse forensische team. Zij maakt juist duidelijk dat de belangrijkste vragen rond de doden van Racak helemaal niet zijn beantwoord door haar onderzoek. Omdat haar team de lichamen pas na een week kon onderzoeken, kon niet worden vastgesteld of de slachtoffers tegelijkertijd om het leven zijn gebracht. Ook is er geen zekerheid over de vraag of de slachtoffers ongewapende burgers waren.
“Ik kan geen antwoord geven op de vraag of de slachtoffers burgers waren of strijders. Wellicht zijn sommigen van hen op een zeker moment strijders geweest. Alles wat ik kan zeggen is dat zij geen militaire uniformen droegen. Wij hebben geen wapens gevonden. Wij hebben geen munitie in hun zakken gevonden.
Argos: U had begin maart al aangegeven dat uw onderzoek was afgerond. Waarom werd de presentatie van de conclusies steeds weer uitgesteld?
Ranta: Wij hadden geen enkele rol in de discussies en onderhandelingen die op hetzelfde moment plaatsvonden op politiek niveau, bijvoorbeeld in Rambouillet. Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat het de verantwoordelijkheid van de voorzitter van de Europese Unie was, dat was op dat moment Duitsland, om te beslissen wanneer, waar en hoe de resultaten van ons onderzoek naar buiten zouden worden gebracht.
Argos: Was u gelukkig met de manier waarop dat gebeurde?
Ranta: Wij waren niet gewend om onderzoeksresultaten bekend te maken tijdens een persconferentie. Het was de voorzitter van de Europese Unie, Duitsland, die dit wilde.
Argos: Maar waarom moest die persconferentie er op dat moment komen? Uit de verklaring die u destijds heeft opgesteld, blijkt dat er nog veel onduidelijkheden waren.
Ranta: Wij konden op dat moment geen conclusies trekken. Ik persoonlijk denk ook dat het heel gevaarlijk is om al conclusies te trekken als slechts één deel van het vereiste onderzoek is afgerond.
Argos: Er waren mensen die op dat moment wel al conclusies trokken, OVSE-diplomaat Walker bijvoorbeeld.
Ranta: Ambassadeur Walker bezocht Racak op 16 januari. Gebaseerd op de informatie die hij op dat moment had, gaf hij zijn visie. Ik kan daar geen commentaar op geven. Als ik het mij goed herinner, dan zei hij op dat moment al wie de daders waren. Daar konden wij, op basis van ons onderzoek, geen uitsluitsel over geven.
Argos: De heer Walker zei dat het ging om een Servische slachting van Albanese burgers. Er waren media die na uw persconferentie op 17 maart zeiden: het onderzoek van het Finse team bevestigt de conclusies van Walker.
Ranta: Dat is een interpretatie die ik niet kan delen.
Argos: Betekent dit dat die mediaberichten onjuist waren?
Ranta: Het was in elk geval niet wat ik heb gezegd tijdens die persconferentie in Pristina. Ik heb geen enkele mededeling gedaan over de conclusies van ambassadeur Walker.
Argos: U nam tijdens de persconferentie wel afstand van het woord ‘massacre’. En dat was nou juist het woord dat Walker had gebruikt. Waarom vond u het belangrijk afstand daarvan te nemen?
Ranta: … diepe zucht… Ik heb geen commentaar daarop.
Argos: Het was enkele dagen voor de NAVO-bombardementen begonnen.
Ranta: Op dat moment, op 17 maart 1999, was de situatie kritiek. Maar ik wist niet wat er allemaal zou gaan gebeuren. Ik den dat niemand van ons zich op dat moment realiseerde welke tragedie een week later zou beginnen
Tekst 9
Helena Ranta, hoofd van het Finse team van pathologen, slaakt een diepe zucht als ze geconfronteerd wordt met de erg stellige conclusies die de Amerikaanse diplomaat Walker, hoofd van de OVSE in Kosovo, over Racak meende te kunnen trekken. Ranta benadrukt dat haar team op datzelfde moment helemáál nog geen conclusies kon trekken. En volgens haar is het zelfs heel gevaarlijk om dat te doen, als slechts één deel van het vereiste onderzoek is afgerond. Maar vorig jaar maart, na de persconferentie in Pristina, kort voor het begin van de NAVO-bombardementen, werd in de media het beeld geschapen dat het Finse onderzoek de eenduidige conclusies van Walker zou ondersteunen. Namelijk, dat Servische eenheden zich schuldig hadden gemaakt aan een bloedbad onder Albanese burgers.
Tekst 10
De Finse pathologe Ranta is afgelopen november opnieuw in Kosovo geweest om bepaalde delen van het onderzoek ter plaatse af te ronden. Ze kon voor het eerst getuigen spreken. Ze zal de resultaten van het onderzoek ter beschikking stellen aan het Joegoslavië Tribunaal in Den Haag. Heeft Ranta door dit vervolgonderzoek wél aanwijzingen gevonden over de daders, zo vragen we haar.
“ Het is een belangrijk principe in ons werk om geen mededelingen te doen over een lopend onderzoek.
Argos: Kunt u uitsluiten dat het om Albanese daders gaat?
Ranta: Daar ga ik geen commentaar op geven.
Argos: De ministeries van Buitenlandse Zaken in Den Haag en Berlijn hebben tegen ons gezegd dat het rapport dat u een jaar geleden heeft overhandigd aan Duitsland als voorzitter van de Europese Unie nog steeds geheim is. Waarom is dat?
Ranta: Dat moet u maar vragen aan de Europese Unie.
Tekst 11
Verschillende westerse politici, zoals de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Joschka Fischer, verklaarden vorig jaar maart dat het bloedbad van Racak het keerpunt betekende. Tóén was voor hen duidelijk dat er echt moest worden opgetreden tegen Milosevic.
Onderzoeker De Wijk van het Instituut Clingendael onderschrijft dat Racak een cruciaal punt was in de aanloop naar de NAVO-bombardementen.
Tekst 12 = BREAK TEKST
U luistert naar radio 1, de Vpro, het programma Argos. In Argos vandaag het tweede deel van een terugblik op de Kosovo-oorlog. En vooral op het voorspel van de NAVO-operatie ‘Allied Force’, die op 24 maart 1999 begon. De westerse landen kozen daarmee in het Kosovo-conflict partij voor het UCK, het Kosovo-bevrijdingsleger. Dat is de stelling van onderzoeker Rob de Wijk van Instituut Clingendael. De Hamburgse politicoloog Matthias Küntzel benadrukt dat dat niet altijd zo is geweest. Van Küntzel verschijnt volgende week een boek over de diplomatieke voorgeschiedenis van de Kosovo-oorlog. Hij kreeg eerder internationaal erkenning met een proefschrift over de totstandkoming van het Non-Proliferatie Verdrag.
Terwijl Duitsland de opbouw van het UCK van begin af aan heeft ondersteund, betitelden de Verenigde Staten het UCK begin 1998 nog als ’terroristische organisatie’. Vervolgens sprak Washington in de periode maart tot december 1998 wel dreigende taal tegenover Milosevic, maar was het beleid feitelijk nog steeds gericht op indamming van het conflict en het klein houden van het UCK. Pas in december 1998 kwam de omslag in Washington.
Matthis Kuntzel:
“Tot december 1998 werd het dreigen met NAVO-geweld door Washington vooral gebruikt als een instrument van de diplomatie. Vanaf december 1998 was het precies andersom: de diplomatie was het instrument om de oorlog voor te bereiden. Het conflict moest nu niet meer diplomatiek worden ingedamd, maar militair worden opgelost. En de onmogelijkheid van een dergelijke militaire oplossing werd juist de afgelopen dagen weer overduidelijk
Tekst 13
Dat voortdurende dreigen vanaf begin 1998, dat Küntzel beschrijft, bepaalde uiteindelijk de omslag in de westerse politiek, zegt Rob de Wijk van Clingendael.
Tekst 14
Volgens de Duitse onderzoeker Matthias Küntzel vormde de onderlinge concurrentie tussen de vooraanstaande NAVO-landen een belangrijke reden voor het ingrijpen in Kosovo. Amerika, Engeland, Frankrijk en Duitsland hadden elk zo hun eigen motieven voor de NAVO-aanval.
“De belangen zijn geenszins zo eensgezind als de NAVO-propaganda graag suggereert. Achter de schermen speelden zich allerlei felle gevechten af. De Verenigde Staten wilden de eigen invloed in Europa veilig stellen. Zij wilden de politieke rol van de NAVO op het wereldtoneel versterken en de rol van Rusland verzwakken.(…) Groot-Brittannië en Frankrijk wilden de eigen superioriteit tegenover Duitsland bewijzen. Tegelijkertijd wilden Londen en Parijs een Europese interventiestrijdmacht gaan opbouwen die onafhankelijk van de Verenigde Staten moet kunnen opereren. Duitsland ten slotte wilde [de nationalistische opstand van het UCK aan een overwinning helpen en de eigen invloed op het wereldtoneel uitbreiden.”
Tekst 15
“We zullen de komende weken onze woorden in daden omzetten. In een legermacht die naar Macedonië wordt gestuurd, zullen Britse en Franse troepen laten zien hoe ze leiding kunnen geven aan groot aantal verschillende Europese naties.” Pretentieuze woorden over een Brits-Frans initiatief voor een Europese strijdmacht, op 4 december 1998 uitgesproken in het Franse Saint Malo door de toenmalige Britse minister van Defensie Robertson, die nu secretaris-generaal van de NAVO is. Robertson was in Saint Malo samen met de Britse premier Blair, op bezoek bij de Franse president Chirac. Volgens Matthias Küntzel is het geen toeval dat de omslag in het Amerikaanse Kosovo-beleid in diezelfde periode plaats vindt. Rob de Wijk onderstreept ook het belang van Saint Malo in de aanloop naar het NAVO-ingrijpen in Kosovo:
Tekst 16
Rob de Wijk.
Matthias Küntzel schrijft in zijn boek dat het uiteindelijk aansturen op een NAVO-actie tegen Milosevic door Washington mede een reactie was op dit Frans-Britse initiatief: de NAVO moest naar voren worden geschoven als hét orgaan voor crisisoplossing in Europa. En de Verenigde Staten moesten daarbij de eerste viool blijven spelen.
Tekst 17
Een zelfverzekerde minister Van Aartsen van Buitenlandse Zaken een jaar geleden tijdens de Kosovo-crisis. Nederland sprak echt wel een flink woordje mee, zo luidde de trotse boodschap toen. Maar nu, een jaar later, worstelt het Nederlandse kabinet met de evaluatie van Allied Force. Het concept-verslag, opgesteld door de ministers De Grave van Defensie en Van Aartsen van Buitenlandse Zaken, is afgewezen door premier Kok. De uitkomst zou te pijnlijk zijn voor Nederland.
Rob de Wijk:
Tekst 18
De NAVO-operatie is volgens De Wijk geen succes geweest. Juist door die voortdurende bemoeienis vanuit de politiek met de oorlogsvoering.