Argos
BSE en het Creutzfeld-Jacob syndroom
Argos onderzoekt de dioxine-uitstoot van afvalverbranders in Vlaanderen. Die uitstoot is vele malen hoger dan volgens de normen in België en Nederland is toegestaan. Tevens aandacht voor de dioxineconcentraties in de Belgische melk. Melk die bijna zonder controle in Nederland wordt ingevoerd, terwijl Nederlandse melk van boeren uit de Lickebaert-polder jarenlang werd vernietigd vanwege het te hoge dioxinegehalte. Waarom wordt er zo weinig gecontroleerd op dioxine? Kan de Nederlandse overheid garanderen dat de melk uit België wel veilig is?
-------
Samenvatting:
Argos over de gekkekoeienziekte BSE.
In Nederland werd onlangs het zesde geval van BSE vastgesteld. De infectiebron is net als bij voorgaande gevallen onbekend. Engelse onderzoekers spreken hun verontrusting uit over de toename van het aantal gevallen van de ziekte van Creutzfeldt-Jacob, een dodelijke hersenaandoening bij mensen die waarschijnlijk wordt veroorzaakt door het eten van vlees van runderen die besmet zijn met BSE. Mogelijk is er een golf van ziektegevallen van Creutzfeldt-Jacob op komst, zo vrezen de onderzoekers uit Engeland, waar eind jaren tachtig een ware BSE-epidemie uitbrak.
In de reportage wordt het BSE-beleid in Nederland onder de loep genomen. Aan de orde komen: hoe probeert het Ministerie van Landbouw de oorzaak op te sporen, waarom loopt het onderzoek tot nu toe steeds dood, en hoe effectief zijn de maatregelen om BSE uit te bannen.
De reportage bevat vraaggesprekken hierover met:
- J. Noordhuizen, hoogleraar gezondheidszorg herkauwers aan de Universiteit van Utrecht;
- onderzoeker Lucien van Keulen, werkzaam bij het ID-DLO (Instituut voor Dierhouderij en Diergezondheid van de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek) in Lelystad;
- Staatssecretaris Faber van Landbouw (telefonisch);
- rundveehouder Jan Kolk;
- AID-controleurs J. Hooglucht (?) en G. Kolkman (?);
- Jos Ramekers, voorzitter van de Centrale Organisatie voor de Vleessector;
- Ab Osterhaus, hoogleraar Virologie aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam en lid van het Scientific Steering Committee van de Europese Unie.
De verslaggeefster bezoekt het onderzoeksinstituut ID-DLO in Lelystad waar runderhersenen op mogelijke infectie met BSE worden onderzocht. Het programma is geïllustreerd met historische geluidsfragmenten en bevat een fragment uit het NOS Journaal met een mededeling over een nieuw BSE-geval.
------------
Inleidende teksten, misschien niet volledig:
Wat heeft het ministerie precies gedaan om de bron van besmetting op te sporen? Waarom liep het onderzoek dood? En welke maatregelen zijn er getroffen om bij toekomstige BSE-gevallen te achterhalen waar de koe de ziekte heeft opgelopen? Want dat er nog een aantal gekke koeien ontdekt zullen worden in Nederland, daarover zijn landbouworganisatie LTO, politici èn wetenschappers het eens.
Tekst 1
Je moet er niet aan denken: een koe met BSE, de gekke-koeien-ziekte. Dat zei rundveehouder Jan Kolk uit Amstelveen eind februari tegen ons. Nu, drie weken later, is die ‘nachtmerrie voor elke rundvee-boer’ werkelijkheid geworden voor een collega van Kolk uit Markelo.
Tekst 1-B
Het NOS-Nieuws van afgelopen woensdag. Het boerenbedrijf in Markelo is gisteren geruimd, omdat bij één van de dieren de gekkekoeienziekte is aangetroffen. Het ministerie van Landbouw kondigde woensdag onmiddellijk een onderzoek aan naar de bron van de besmetting. Net als de vorige vijf keer dat er in Nederland BSE werd ontdekt. Maar het ministerie moest telkens achteraf bekennen dat het onduidelijk bleef, hoe de koe de ziekte had opgelopen. Hoe groot is de kans dat het ministerie deze keer wèl de infectiebron weet te achterhalen?
Argos onderzoekt vandaag het BSE-beleid in Nederland: hoe probeert het ministerie de oorzaak op te sporen? Waarom loopt het onderzoek tot nog toe steeds dood? En: hoe effectief zijn de maatregelen om BSE uit te bannen? We stuiten daarbij op nieuwe feiten. Bijvoorbeeld op de onmogelijkheid voor de AID om de herkomst van het veevoer na te trekken, omdat een fatsoenlijke boekhouding ontbreekt.
Tekst 1-C
En we stuiten ook op onwil binnen de Europese Unie om de volksgezondheid te beschermen:
Tekst 1-D
Argos over een schijn van veiligheid.
Tekst 1-E
Om te beginnen gaan we terug naar maart 1996:
Tekst 2:
21 maart 1996. De Britse premier Major probeert een exportverbod voor zijn Britse rundvlees te voorkomen. De Europese Unie heeft daartoe besloten, nadat wetenschappers een verband hebben gelegd tussen BSE bij koeien en een nieuwe variant van de dodelijke hersenziekte Creuzfeldt-Jacob bij mensen. Tien jonge Britten zouden er al aan zijn gestorven. Op dat moment heerst er in het Verenigd Koninkrijk al een kleine tien jaar een ware BSE-epidemie onder runderen. Ondanks alle Britse protesten legt de Europese Unie Groot-Brittannië een exportverbod op. Supermarktketens in Nederland en andere Europese landen verwijderen al het Britse rundvlees uit hun schappen.
Maar moet er gebeuren met de Engelse koeien en kalveren die al ingevoerd zijn? De meeste landen besluiten de dieren af te zonderen, totdat duidelijk is hoe gevaarlijk de dieren zijn. Maar de Nederlandse minister van landbouw Van Aartsen kiest voor een drastischer aanpak. “Ik wil elk risico uitsluiten”, zegt hij op 27 maart 1996:
Tekst 3
Dat besluit roept veel verontwaardiging op. Zowel in de binnenlandse als de Europese politiek. Is Van Aartsen wel echt zo bezorgd om de Nederlandse volksgezondheid of probeert hij een slaatje te slaan uit de Britse BSE-ellende ten gunste van de Nederlandse vleeshandel? Van Aartsen ontkent dat:
Tekst 4
Maar hoe zinvol was dat drastische besluit van minister Van Aartsen in 1996? Nu, drie jaar later, is het nog steeds omstreden. Een maatregel, die het belang van de volksgezondheid niet diende, vindt Jos Noordhuizen. Noordhuizen is hoogleraar gezondheidszorg herkauwers aan de Universiteit Utrecht.
Tekst 5
Van Aartsen wakkerde de gevoelens van onrust alleen maar aan met zijn suggestie dat elke Engels koe een wandelende BSE-bom was.
Muziek
Tekst 5-B
Ondanks alle onduidelijkheid rond BSE toonde Van Aartsen zich in april 1996 opvallend zeker over één ding. “Nederland is gegarandeerd BSE-vrij”, zo zei hij trots.
Maar BSE heeft een lange incubatietijd. En op het moment dat Van Aartsen die woorden sprak, liepen al minstens zes koeien rond in Nederland die de ziekte aan het ontwikkelen waren. Precies een jaar na het begin van de BSE-crisis in Europa, op 21 maart 1997, moest Van Aartsen zijn ongelijk bekennen:
Tekst 6
Maar, zo beloofde de minister, de onderste steen zou boven komen. Hij zou alles in het werk stellen om de infectiebron op te sporen. En dat kon ook, zo leek het, want inmiddels was er meer bekend over de herkomst van BSE.
Koeien kunnen op twee manieren worden geïnfecteerd. In de eerste plaats via overerving. Een moederkoe kan BSE overdragen aan haar kalf. Maar dat kan alleen als de moederkoe al ziek is op het moment dat ze het kalf werpt.
In de tweede plaats kan BSE ontstaan door het eten van diermeel. Dat is eiwitrijk voer waarin kadavers van andere zoogdieren zijn verwerkt. In Nederland mag diermeel uit angst voor BSE sinds 1989 officieel niet meer worden gevoerd aan runderen. Maar theorie en praktijk zouden wel eens kunnen verschillen. En daarom bestond het onderzoek naar de Nederlandse BSE-gevallen uit drie delen: het opsporen en onderzoeken van de familieleden van de zieke koe, het doden en onderzoeken van de stalgenoten, en het onderzoeken van het veevoer dat de koeien de afgelopen jaren hadden gegeten.
Tekst 7
Lucien van Keulen van het onderzoeksinstituut ID-DLO. In 1998 werden daar zeshonderd koeienkoppen onderzocht op BSE. Het gros was routineonderzoek: koeien die voortijdig het loodje legden en waarvan de boer de doodsoorzaak wilde weten. Maar ook: 60 koeien die verdacht gedrag vertoonden. Twee van hen bleken daadwerkelijk BSE te hebben. Hun 177 stalgenoten werden eveneens afgevoerd voor onderzoek. Plus nog een tiental familieleden.
Het ministerie van Landbouw wilde namelijk weten of die stalgenoten en familieleden ook BSE onder de leden hadden.
In beide gevallen was de conclusie geruststellend: “Bij het onderzoek zijn geen verschijnselen van BSE geconstateerd” concludeerde het ministerie van Landbouw in het najaar van 1998.
In een persbericht naar aanleiding van het eerste BSE-geval in 1997 heette het nog:
“De stalgenoten en familieleden van Anja-3, de koe waarbij op 21 maart BSE werd geconstateerd, zijn niet met deze ziekte besmet.”
Een subtiel maar wezenlijk verschil. Want het feit dat bij een koe geen BSE-verschijnselen zijn geconstateerd, wil níet zeggen, dat hij niet besmét is met BSE.
Onderzoeker Lucien van Keulen van ID-DLO, het Instituut voor Dierhouderij en Diergezondheid:
Tekst 8
Met het onderzoek naar de stalgenoten van de zieke koe wordt dus alleen bewezen dat zij niet in de klinische fase van BSE zitten. Dat wil zeggen: nog niet daadwerkelijk ziek zijn. Maar de dieren kunnen dan wel in de incubatietijd zitten. En dat is niet terug te vinden in de hersenen.
Hoogleraar Gezondheidszorg van herkauwers, Jos Noordhuizen, vindt deze onderzoeksmethode van het ministerie dan ook niet erg overtuigend.
Tekst 9
Professor Noordhuizen uit Utrecht. Volgens hem suggereert het ministerie van Landbouw ten onrechte dat met het ruimen van het BSE-bedrijf het gevaar voor de consument geweken is. We vragen een reactie aan PvdA-staatssecretaris Faber van Landbouw. Na de verkiezingen in mei 1998 erfde zij het BSE-dossier van VVD-Landbouw-minister Van Aartsen. Faber geeft toe dat de uitkomst van het onderzoek in Lelystad niet zo heel veel zegt over mogelijke BSE-besmetting.
Tekst 10
Het onderzoek naar stalgenoten en familieleden van BSE-koeien geeft dus geen garantie over BSE-besmetting. Maar het onderzoek leverde afgelopen najaar wel een ander resultaat op. Bij de derde en vierde BSE-koe, bleken een aantal familieleden van de koeien onvindbaar. Ze waren zoek, ondanks de plicht die boeren, veehandelaren en slachthuizen hebben om elke koe nauwkeurig te beschrijven in een landelijk registratiesysteem aan de hand van de gele oormerken.
Tekst 11
De staatssecretaris kondigde maatregelen aan om het registratiesysteem beter te laten funktioneren. Overigens bleek uit de onderzoeken dat overerving niet de oorzaak kan zijn geweest van de Nederlandse BSE-gevallen.
Blijft dus over het veevoer als de meest waarschijnlijke bron van besmetting.
Tekst 12
Zolang er niks mis gaat, zien alle partijen een beetje geknoei met diermeel door de vingers, vertelt rundveehouder Jan Kolk uit Amstelveen. Maar naarmate er meer BSE-koeien worden gevonden in Nederland, groeit de onrust in de boerensector. Land- en tuinbouworganisatie LTO wijst openlijk – ook deze week weer - met de beschuldigende vinger naar de mengvoederfabrikanten. Die maken volgens LTO hun machines niet goed schoon. Daardoor komt diermeel dat wel in varkensbrokjes mag worden verwerkt, per ongeluk ook in runderbrokjes terecht.
Tekst 13
De AID, de Algemene Inspectie Dienst van het ministerie van Landbouw, moet controleren of mengvoederbedrijven inderdaad te nonchalant omspringen met diermeel.
Tekst 14
Voer, dat verontreinigd is met diermeelresten, zou dus een bron van BSE-besmetting kunnen zijn. Het ministerie gaf de AID opdracht om precies in kaart te brengen bij welke bedrijven de boer zijn rundervoer gekocht heeft, om dan via de administratie van het voederbedrijf te achterhalen wat de samenstelling van de runderbrokken is geweest. Vanwege de lange incubatietijd van BSE kan de ziekte veroorzaakt zijn door voer van vijf jaar geleden. De AID moest dus ver terug zoeken in de bedrijfsgegevens. En dat valt niet mee, weet AID-controleur Jos Hooglucht uit eigen ervaring. Bij vier BSE-gevallen moest híj namelijk het voerspoor onderzoeken.
Tekst 15
Jos Hooglucht van de AID. Hij kan zijn werk niet goed doen. Want zijn naspeuringen lopen steeds vast op de onnauwkeurige administratie bij de mengvoederbedrijven. En zolang de staatssecretaris de mengvoederbedrijven niet verplicht om alle gegevens over de samenstelling van het voer te bewaren, zo zegt de AID-er, zal daarin geen verandering komen.
Een pijnlijke ontdekking. Want zelfs als de staatsecretaris de bedrijven die verplichting morgen oplegt, zijn de gegevens van de afgelopen jaren reddeloos verloren. Vanwege de lange incubatietijd kan dus van eventuele BSE-gevallen die in de komende vijf jaar worden ontdekt, nooit worden bewezen dat onzorgvuldigheid of geknoei met diermeel de BSE heeft veroorzaakt. De komende jaren zal de meest vergaande conclusie van het ministerie zijn en blijven, dat de gekke koeienziekte waarschijnlijk te wijten is aan vervuild rundvoer.
We vragen een reactie aan staatssecretaris Faber van Landbouw.
Tekst 16
Wat de oorzaak is van de BSE-gevallen in Nederland, daar kan het ministerie van landbouw dus geen uitsluitsel over geven. En dat is vervelend voor de gemoedsrust van de consumenten en dus vervelend voor de handel. Landen uit het Midden-Oosten gooiden al massaal de grenzen dicht voor Nederlands rundvlees, omdat zij elke Nederlandse koe als een wandelende BSE-bom zien. Want dat koeien ziek worden, dat is vervelend. Maar dat mensen ook een dodelijke ziekte kunnen oplopen door het eten van vleesproducten, is nog veel vervelender. Vandaar alle opwinding.
Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat alleen bepaalde delen van de koe BSE kunnen overdragen, en dus gevaarlijk is. Dat zijn de zogenaamde risico-organen: hersenen, ruggemerg, ogen en milt. Het Scientific Steering Comité, onderdeel van het Veterinaire Comité dat de Europese Unie adviseert, raadde in 1997 aan die risico-organen te verwijderen. Om te voorkomen dat ze in vleeswaren terecht komen. Nederland wachtte de Europese regels niet af en besloot, los van de andere EU-lidstaten, de risicomaterialen uit koeien te vernietigen. Niet iedereen is daar blij mee. Jos Ramekers bijvoorbeeld. Hij is voorzitter van het Centraal Orgaan voor de Vleessector.
Tekst 17
Het heeft weinig zin om als individueel land maatregelen te nemen tegen BSE, zegt voorzitter Jos Ramekers van het Centraal Orgaan voor de Vleessector. Want als andere Europese landen wel koeienkoppen blijven verwerken in vleeswaren, komt de ziektekiem via worsten, patés en grondstoffen voor vleeswaren alsnog gewoon ons land binnen. Want Nederland mag nu eenmaal niet de grenzen sluiten voor producten van andere Europese lidstaten.
Een reële inschatting, zegt Ab Osterhaus, professor virologie aan de Erasmus-universiteit in Rotterdam. Als lid van het Scientific Steering Comité is hij mede verantwoordelijk voor het wetenschappelijke advies uit 1997 aan de Europese Unie om risico-organen voortaan verplicht te verwijderen en vernietigen. Een advies, waarover ruzie ontstond tussen de lidstaten, omdat landen waar nooit BSE is geconstateerd geen reden zagen voor dergelijke kostbare ingrepen. Professor Ab Osterhaus:
Tekst 18
Het Europese compromis is dus dat alle landen ingedeeld worden in een categorie die het risico aanduidt dat in zo’n land BSE-gevallen kunnen rondlopen. Vier categorieën zouden er komen. En alleen de meest veilige zou koeienkoppen niet hoeven te vernietigen. Maar voor de classificering rond is, zijn we zeker twee jaar verder.
Dus ook op Europees niveau heerst er slechts een schijn van veiligheid.
We vragen een reactie aan staatssecretaris Faber van Landbouw.