In 1858 ging de twintigjarige Albert naar de verjaardag van zijn vriend Pieter. Daar ontmoette hij Pieters zusje Margaretha. De twee waren op slag verliefd. Toen de liefde tussen hem en Margaretha groeide, vroeg hij haar vader om haar hand. Dit werd goedgekeurd, en Albert kreeg zelfs een bruidsschat toe als hij Pieter hielp om zijn studie militaire geneeskunde te halen.
Omdat Albert militair is, moet hij naast de goedkeuring van Margaretha’s vader ook de goedkeuring van de koning hebben voordat hij met zijn geliefde mag trouwen. Tegen de verwachting van het stel in wordt dat verzoek afgewezen. Officieren van zijn rang mogen namelijk niet in Nederland trouwen, maar wel in voormalig Nederlands Oost-Indië.
Het stel is ten einde raad. Een ongehuwde vrouw meenemen naar Nederlands Oost-Indië is ongepast en inmiddels heeft Pieter zijn studie al behaald. Bang dat haar vader de hulp van Albert niet meer nodig heeft en haar uithuwelijkt aan rijker iemand, komt Margaretha met een plan. Als haar vader de toestemming voor het huwelijk in zal trekken, plegen de ‘verboden geliefden’ samen zelfdoding door gif in te nemen. Na enige twijfel stemt Albert in met het plan en koopt het middel Acetas Morphii.