‘Om te huilen. Wat hier is gebeurd met de cao-onderhandelingen is echt schan-da-lig’, zegt schilder Ed Pelser. Hij zit 45 jaar in het vak en is bezig met een klus in Amsterdam-Noord: trappenhuizen sausen. Hij grapt dat hij op zijn leeftijd ‘geen hazewindhond’ meer is, maar staat nog steeds op de steiger.
Ouwelullendagen, daar had hij er tot een paar jaar geleden een stuk of dertien van. ‘Ik heb er nu nog vijf’, zegt Pelser in een keet op het parkeerterrein voor de flats waar hij aan het werk is. ‘Je hebt ze echt nodig hoor. Ik ben ‘s middags als ik naar huis ga helemaal dood. Ik plof op de bank en ik val in slaap’.
Nog meer windt hij zich op over de toekomst van zijn jeugdige collega’s. ‘Die jongens betalen hun eigen opleiding. 6 euro 33 per uur hebben ze. Ze hebben zo rond de duizend euro in de maand. Wat houden de jongens nou eigenlijk over? Helemaal niks. De heren werkgevers willen daar helemaal niet in investeren.’
Pelser is lid van de FNV. De bond heeft naar eigen zeggen duizenden leden onder schilders. Het CNV is wat kleiner maar heeft eveneens een behoorlijke vertegenwoordiging. In totaal vertegenwoordigen FNV en CNV ongeveer 40 procent van de bijna 15 duizend schilders die onder de cao vallen. Toch waren het niet deze bonden die in 2016 tot een cao-akkoord kwamen met de werkgevers, maar de in de schildersbranche totaal onbekende Landelijke Belangen Vereniging (LBV).