In het onderzoek, dat is uitgevoerd in opdracht van het College van Bestuur van Tilburg University, is gekeken naar de proefschriften die onder de Ruijters begeleiding tot stand kwamen, verdachte financiële transacties en lijsten met leden van de promotiecommissies.
De onderzoekscommissie besluit dat er ‘geen of onvoldoende aanwijzingen zijn dat in individuele gevallen het doctoraat onterecht is verleend’. Ook concludeert de commissie dat er geen reden is om te twijfelen aan de integriteit van de leden van de betrokken promotiecommissies.
Toch staan er in het rapport opvallend veel kritische noten over het niveau van de proefschriften: ‘Alhoewel de commissie niet heeft geconstateerd dat een of meerdere van de proefschriften een doctoraat niet rechtvaardigen, oordeelt zij dat het geheel (bij elkaar) van onvoldoende kwaliteit is voor één onderzoeksgroep of leerstoel.’ Er zijn te veel ‘bespreekgevallen’, wat volgens de commissie maakt dat er twijfel kan zijn of het hieruit af te leiden promotiebeleid voldoet aan de normen voor wetenschappelijke kwaliteit. Volgens het rapport is er daarmee sprake van zogeheten ‘questionable research practice’, een twijfelachtig onderzoeksbeleid.
Daarnaast stelt de commissie dat sommige feiten ‘de schijn van partijdigheid wekken’. ‘Zo is een beperkt aantal hoogleraren en gepromoveerden als beoordelaar of (co-) promotor bij meerdere promoties van xxx betrokken.’ De naam van De Ruijter is in dit rapport weggelaten. Ook vonden er opvallende financiële transacties plaats voor geleverde (begeleidings-) werkzaamheden. In een enkel geval werd deze betaling gedaan aan de eigen onderneming van een betrokken begeleider, in plaats van aan diens universitaire instelling.