Maar met het enthousiasme komt ook twijfel. Kan dit zomaar? Moet we dit ook in Nederland willen doen?
Rob Zwijnenberg, hoogleraar interactie tussen kunst en wetenschap aan Universiteit Leiden, bespreekt de Golden State Killer-zaak vaak met zijn studenten. Is deze opsporingsmethode ethisch of niet? “Het is een gruwelijke zaak en het goed dat de dader gepakt is, daar is iedereen het er wel over eens.” Maar, zegt Zwijnenberg, er is een onderliggend probleem. “DNA is niet meer van jou. Omdat DNA niet beschermd is kan je ook zomaar je eigen monster uploaden en hoef je dat niet aan je familie door te geven of toestemming te vragen.”
Daarmee raakt Zwijnenberg aan een van de meest besproken problematische kanten. Als één persoon DNA opstuurt komt diens hele familielijn in beeld. “Dat is precies het ethische dilemma,” vertelt expert Meulenbroek. “De kracht is dat je maar één iemand uit een familielijn nodig hebt om iets over die lijn en mensen daarbinnen te weten. Aan de andere kant wil een persoon misschien graag DNA opsturen, maar kunnen anderen in zijn familie daar heel anders over denken. Er is wel eens uitgerekend dat als 2% van een bevolking mee zou doen, je uiteindelijk iedereen in die bevolking zou kunnen vinden. Maar dat betekent dus ook dat je heel veel mensen betrekt en in beeld kan krijgen die daar helemaal geen toestemming voor hebben gegeven.”
Het gebruik ervan door politie gaat bovendien het eigenlijke doel van de DNA-databanken ver voorbij. “Het zijn geen databanken van justitie, mensen hebben daar vrijwillig hun DNA heen gestuurd, op zoek naar familieleden of informatie over hun herkomst. Die hebben dat niet gedaan omdat ze politie wilden helpen in moordonderzoek,” legt Meulenbroek uit.
Bovendien zijn het commerciële bedrijven, die ook nog eens Amerikaans zijn. “Bedrijven maken gebruik van het feit dat je DNA niet beschermd is en dat je er van alles mee kan doen. Ze kunnen het opslaan, doorverkopen. Wij weten niet wat die bedrijven allemaal met dat DNA doen. Er is nauwelijks regulering,” aldus Zwijnenberg.
GEDmatch, met zo’n 1,3 miljoen profielen, en FamilyTreeDNA, met 2 miljoen, verlenen politie toestemming om ze te gebruiken. Beide stelden na de Golden State Killer-zaak een disclaimer op. Mensen kunnen nu zelf kiezen of ze wel of niet vergeleken willen worden met een spoor van de politie. Helemaal waterdicht lijken de maatregelen niet: in juli van dit jaar was er nog een lek bij GED-match. Opeens waren alle profielen toegankelijk voor opsporingsautoriteiten.
Victor Toom is wetenschappelijk onderzoeker op het gebied van forensisch DNA. Ook hij waarschuwt voor de rol van private actoren. “Je hebt ook te maken met bedrijven, waarbij de kleine lettertjes constant veranderen. GED-match is nu in handen van een forensisch bedrijf.” De databank is eind 2019 overgenomen door Verogen. De nieuwe CEO Brett Williams geeft aan GEDmatch als een middel om misdaad te bestrijden te zien. “Zou je überhaupt geld mogen verdienen aan een opsporingsfaciliteit?” vraagt Toom zich af.
Toom benadrukt dat er heel wat aan vooraf gaat eer een dader in beeld komt. “Je maakt een nieuwe hooiberg waar je doorheen gaat spitten. En die zoektocht tast de levenssfeer van ontzettend veel mensen aan. De politie kan allerlei persoonlijke gegevens opvragen van in beeld gekomen families die in principe allemaal onschuldig zijn.” Toom noemt bankgegevens, informatie van telefoonproviders, camerabeelden. “Vinden we het proportioneel om dergelijke persoonsgegevens van 1000 onschuldige burgers op te vragen om een verdachte op te sporen?”
Niemand wil dat moordenaars vrij rondlopen. Maar hoe ver willen we daarin gaan? Willen we elk risico uitbannen? Toom: “Kijk, we hebben nu 1700 cold cases. Daar zullen jonge vrouwen en mannen tussen zitten, kinderen. Mensen die niets hebben misdaan. Die wil je oplossen. Maar als je al die 1700 zaken op deze manier zou gaan oplossen, dan is half Nederland op een gegeven moment voorbijgekomen. De halve samenleving verdacht en hen aan een opsporingsonderzoek onderwerpen misstaat niet in een politiestaat, maar wel in een democratie.”
Ook Zwijnenberg ziet hoe moeilijk dit vraagstuk is, “Het lastige is dat dit veel emotie oproept. Je kan als samenleving zeggen dat inzetten van dit soort technologieën te ver gaat, maar als het om je kind gaat sta je daar per definitie anders in. Met mijn studenten kom ik nooit tot een eenduidig antwoord.”