Door met een wijsgerig-antropologische blik te kijken naar de hulpmiddelen die wij toevoegen aan ons leven, ontdekt hij hoe techniek ons leven en gedrag stuurt. Verbeek bekleedt in Twente de leerstoel Filosofie van Mens en Techniek. Op dit moment werkt hij onder andere aan het onderzoeksproject Theorizing Technological Mediation, waarin hij onderzoekt hoe technologie vorm geeft aan menselijke kennis, moraal, en religie. In zijn eerdere project Technology and the Limits of Humanity onderzocht hij hoe technologie ingrijpt in het mens-zijn: maken hersenimplantaten je minder mens? Of juist meer? Waar ligt ‘de grens van de mens’, zoals de titel luidt van één van zijn boeken?
Verbeek staat bekend om zijn standpunt dat mens en techniek geen tegengestelde, elkaar uitsluitende entiteiten zijn. Hij noemt dit een valse dichotomie en stelt dat de mens een intrinsiek technisch wezen is: de mens heeft altijd gebruik gemaakt van techniek om het leven vorm te geven. Techniek speelt een fundamentele bemiddelende rol in het menselijk bestaan: ze geeft vorm aan het handelen en de ervaringen van mensen. Onze hulpmiddelen horen dus juist bij onze natuur en staan daar zeker niet tegenover. Wel ligt ergens een grens van hybris, het Oudgriekse woord voor hoogmoed. In de Griekse mythologie gaf Prometheus de mens te veel technische capaciteit, en daarmee te veel vermogen om de wereld naar eigen inzicht te veranderen, tot grote woede van de goden. Voor Verbeek is juist deze grens tussen het ingrijpen in de natuur en gebrek aan respect ervoor interessant.
Als voorbeeld haalt Verbeek zelf graag een andere mythe aan waar hij zijn meest recente boek naar vernoemde: ‘Op de vleugels van Icarus’. Deze mythe vertelt hoe Icarus en zijn vader Daedalus probeerden te ontsnappen aan hun onterechte opsluiting. De slimme Daedalus maakte daarvoor vleugels van gevallen veren en was. Hij waarschuwde zijn zoon om niet te laag te vliegen, binnen het bereik van bewakers, maar ook niet te hoog, vanwege de warme zon. Maar Icarus vloog te hoog en de was van zijn vleugels smolt door de hitte: hij stortte neer en stierf. De les van Verbeek: de belangrijkste ethische vraag is niet óf we techniek moeten gebruiken maar hoe we dat moeten doen.
Dat betekent niet dat technologie vrij is van ethiek. Integendeel, zegt Verbeek, normering zit diep ingebakken in techniek. Je kunt dan denken aan het winkelwagentje dat je door een minimale beloning (kleingeld) aanstuurt tot goed gedrag (het karretje terugzetten). Maar alleen al het bestaan van techniek stelt mensen voor een ethisch vraagstuk. Verbeek noemt mogelijkheden voor zwangere vrouwen om te testen of hun kindje gezond is. Of je zo’n test nu laat doen of niet, en wat je er ook mee doet, alleen al het feit dat zo’n test mogelijk is, maakt je verantwoordelijk voor het krijgen van een kind met een aangeboren aandoening.
Dit maakt de rol van de ethicus belangrijk voor de wetenschap als geheel. Het is zinloos en onterecht om nieuwe techniek af te wijzen als niet-natuurlijk of niet-menselijk, in plaats daarvan moet ethiek de ontwikkeling van nieuwe technologie begeleiden en in goede banen leiden. Dat techniek een bemiddelende rol speelt in onze handelingen en beslissingen, maakt ons bepaald niet machteloos. We zijn reflexieve wezens, en zijn dus in staat om te onderzoeken hoe techniek ons beïnvloedt, zodat we die invloed mede vorm kunnen geven. Volgens Verbeek hebben we daarom een ‘ethiek van technologische mediatie’ nodig. Deze ethiek moet vragen stellen als: welke ethische lading bevat een technologie?, wat is een goede manier van leven met deze technologie?, en uiteindelijk: wat willen we van de mens maken?
Meer informatie over Peter-Paul Verbeek vind je op www.ppverbeek.nl. Bekijk hieronder een video van Verbeek over de maakbare mens.